click below
click below
Normal Size Small Size show me how
MM
Meertaligheid Meerstemmigheid
| Term | Definition |
|---|---|
| sociolinguïstiek | verschillende manieren waarop mensen met elkaar spreken OF specifieke disciplinaire insteek om taalfenomenen te onderzoeken, beschrijven en verklaren |
| continuïteit | van oorsprong niet zo heel sterk verschillend |
| disruptie | fundamenteel en radicaal verschillend |
| sociale cognitie | Hoe individuen hun (sociale) wereld begrijpen: hoe ze mensen en events interpreteren, zichzelf situeren in een bredere sociale context ("de wereld") |
| evolutionaire perspectief | hoe taal is ingebed in ons mens-zijn als soort |
| culturele perspectief | effecten op groepsniveau voor ons taalgebruik en talen op zich, normering en codificatie, en de machtsverhoudingen tussen verschillende talen |
| existentiële perspectief | individuele keuzes die sprekers kunnen maken, die niet altijd volgens de klassieke sociologische parameters verlopen (man/vrouw, arm/rijk,etc.) |
| antropologie | studie van het menselijk gedrag om te begrijpen wat ons "mens" maakt |
| taalkunde | beschrijven van taalsystemen, werking van taal, functie, evolutie, etc. |
| social glue | sociaal bindmiddel |
| continuïteitshypothese | evolutie van de mens is gradueel, continu veranderingsproces |
| culturele transmissie | overdracht van informatie aan een volgende generatie, mentale kracht van de levensvorm (NIET fysieke aspecten) |
| natuurhypothese (Chomsky & Pinker) | taal is een instinct, hoef je niet aan te leren, ontwikkel je zelf |
| cultuur (Richerson &Boyd) | informatie die gedeeld wordt tussen mensen Het delen is culturele/sociale transmissie en kan verschillende vormen aannemen (onderricht= expliciete vorm & iemand anders imiteren= impliciete vorm) |
| cultural tool (Everett) | instrument om met elkaar in contact te komen, en informatie te delen die onzichtbaar of niet meer beschikbaar is |
| intentioneel altruïstisch gedrag (Tomasello) | minds van gesprekspartner lezen, en die informatie bezorgen waarvan we denken dat ze die nodig hebben |
| altruïsme (Hamilton) | helpen van soortgenoot op een moment waar niet helpen een voordeel zou opleveren aan diegene die helpt |
| goal-oriented | leren vanuit doel en functioneel imiteren gericht op doel |
| process-oriented | imiteren om zo getrouw mogelijk informatie te kopiëren |
| cumulatief leren | leren door informatie op te bouwen |
| cultural intelligence (Tomasello) | natuurlijke predispositie om informatie op te willen vangen van andere mensen |
| cumulatief cultureel leren (Tomasello) | mensen (baby's) zijn voorgeprogrammeerd om van anderen te leren |
| ratchet-/ pal-effect (Tomasello) | geaccumuleerde kennis kan niet teruggedraaid of vergeten worden als de taal niet uitsterft |
| culture/ nurture | context en omgevingsfactoren |
| interaction engine (Levinson) | aanleg om met mensen te interageren |
| monadische interactie | banale, weinig interactieve communicatie |
| dyadische interactie | interactie met een ander mens of object |
| triadische interactie | interactie met 3 elementen: 2 mensen en 1 object (praten over object) |
| stance sharing | eigen perspectief weergeven op bepaalde feiten |
| reciprocity of perspectives (Husserl) | zich in iemands situatie kunnen verplaatsen |
| turn-taking | beurtwisseling, gesprekspartner tijd geven te antwoorden (joint attention en coöperation) |
| overlaps | overlappingen tijdens gesprek bij beurtwissels |
| speech act | mededeling, vraag naar informatie, verzoek om iets te doen, etc. |
| language acquisition device - LAD (Chomsky) | instinctieve mentale capaciteit om taal te verkrijgen en produceren (kinderen) |
| nativism (Chomsky & Pinker) | vertrekt vanuit idee dat kinderen slim geboren worden, ze hebben al volledig functioneel brein en moeten maar een aantal keuzes maken om een correcte output te generen (taal) |
| radicale behaviorisme | de ontwikkeling van kinderen is afhankelijk van externe leerprocessen (kinderen= blank slates) |
| taalgemeenschappen | groepen waarvan de leden dezelfde taal spreken |
| peer-group | de groep van je "peers", je "gelijken", je "lotgenoten" |
| primaire socialisatie | socialisatie binnen informele groepen zoals het gezin en vrienden, nucleaire unit |
| secundaire socialisatie | socialisatie binnen formele omstandigheden en omgevingen zoals werk en school, buiten thuis |
| cumulatief cultureel leren | proces waarbij we steeds meer vooruitgang maken als soort, en eigen individueel voordeel kunnen uithalen |
| sociale groep | groep mensen die zich met elkaar identificeren en met elkaar omgaan, hebben een sociale betekenis |
| entitativiteit | uitdrukken hoe homogeen een sociale groep is en hoe de intern cohesie en homogeniteit zich onderscheidt van andere groepen |
| common bond groups | bloedbanden (binnen de stamboom) |
| in-group | groep waarin je behoort |
| out-group | groep waarin je NIET behoort |
| free-riders | mensen die niets doen maar toch beetje succes meepikken door deel te zijn van een groep |
| groepsidentificatie | hoe we ons herkennen binnen een/ meerdere groep(en) |
| social identity theory (Henri Tjafel) | mensen hebben verschillende indentiteiten ("lagen") (sommige lagen vast/stabiel: karakter en temperament, andere fluctuerend: haarkleur, leeftijd, etc. + aantal minder stabiele kenmerken komen voort uit groepsidentificatie) |
| speech community | taal is een groepsgedrag |
| community of practice | ways of doing things grounded in and shared by a community 3 basisprincipes: mutual engagement, jointly negotiated enterprise & shared repertoire |
| sociale netwerken | relaties en contacten die de bewoners in de buurt met elkaar hebben OF relationele verbanden tussen 1 individu en zijn/haar connecties |
| core network members | diegene met een belangrijke status (bv. ouders) |
| secondary network members | lagere status dan core network members |
| peripheral network members | hebben amper belang voor individu (ego) |
| een taal | historisch ontwikkelt systeem in een specifieke talige gemeenschap, en relatief gesloten set van tekens gebruikt door geluiden en betekenissen op arbitraire en conventionele manier aan elkaar gekoppeld |
| diachrone taalvariatie | taalgebruik dat verschilt en verandert onder invloed van tijd |
| diatropische variatie | verschillen die gebaseerd zijn op plaatsbepalingen |
| situationele variatie | contextgebonden variatie |
| sociale variatie | variatie die verbonden kan worden aan een sociale groep |
| fonetische variatie | uitspraakvariatie |
| syntactische variatie | verschillen uitgedrukt op gebied van de taalvormen zelf (NIET in termen van oorzaken) |
| lexicale variatie | Twee of meer verschillende woorden verwijzen naar dezelfde zaak/ woordenschat |
| markers | taalvormen meer in specifieke (situationele) gevallen gebruikt (gij-vorm: informele context & jij-vorm: formele context), onderscheidingen waarvan men bewust is |
| indicatoren | typische taalvormen waarvan men niet helemaal bewust is (t-deletie: da ipv dat uitspreken, zowel in informele als formele context) is een duidelijke vorm van informaliteit en dus eigenlijk niet gepast |
| variëteiten | (stabiele) verzamelingen van taalvarianten, getriggerd door specifieke factoren (Limburgse jongerentaal: heeft specifieke kenmerken en groepeert aantal parameter (geografische, sociale en situationele), Verkavelingsvlaams, etc.) |
| monolinguïstische landen | landen waar bevolking maar 1 taal spreekt |
| meertaligheid, plurilinguïsme | binnen territoriale grenzen van meeste landen worden verschillende talen gesproken (= meest natuurlijke situatie) |
| gemeenschapsmeertaligheid | meertaligheid wordt berekend voor hele land of gemeenschap |
| individuele meertaligheid | elke inwoner = individueel meertalig |
| faciliteiten | uitzonderingen op algemene taalwetgeving |
| standaardisering, codificatie | proces waarbij een taal expliciete normen ontwikkelt |
| dialectofonie | aantal personen dat bijna uitsluitend dialect spreekt (bv. thuis) |
| autonome talen | talen die eigen wetmatigheden hebben, als systeem een afgesloten en afzonderlijk regelsysteem ontwikkeld |
| heteronomie | feit dat dialecten geen autonome status hebben en niet worden herkend als officiële variant |
| statutory national language | officieel en expliciet erkende nationale standaardtaal, ook gebruikt in overheidsadministratie |
| de facto language of national identity | taal in het hele land (h)erkend als identitaire taal, maar heeft geen officiële erkenning |
| statutory national working language | taal die gebruikt wordt, maar bv. uit ander land gekomen |
| ausbausprache | dialect wordt ontwikkeld en klimt tot echte standaardtaal |
| dachsprache, daktaal | standaardtaal biedt dialecten onderdak |
| disglossie | veranderde relatie tussen daktaal een onderliggende dialecten |
| microdiglossie (Ferguson) | bevat 2 basiselementen: high language en low language |
| macrodiglossie (Ferguson) | uitgebreide versie: met high language, low language en middle language (tussenvorm) |
| afstandstaal | prestigieuze taal die geïmporteerd werd uit anderstalig territorium (meestal door kolonisatie) |
| diaglossie (Auer), destandardisering | standaardtaal wordt aangepast aan regionale talen |
| dilalie | functionele overlappingen tussen verschillende varianten in een continuüm |
| minderheidstalen | niet dominante talen, gesproken door minderheidsgroepen (bv. Fries in NL), hebben beperktere geografische/ sociale inzetbaarheid dan standaard-/nationale taal |
| situational code-switching | code-switching op basis van concrete communicative situatie (bv. participanten met andere taal) |
| tag-switching | een van de meest bekende vormen van code-mixing, specifieke tags worden in andere taal gebruikt (bv. ik doe dat geen 2e keer hoor, mon oeil!) |
| pidgintalen | ontstaan in commerciële contexten over onderhandelen tussen goederen, prijzen en afspraken. in dit soort situatie wordt vaak een lingua franca: gemeenschappelijke taal gebruikt. + heeft geen moedertaalsprekers |
| lexifier | specifiek voor woordenschat |
| superstraat | lokaal dialect |
| creooltaal | uit pidgin voortgekomen taal die zich tot moedertaal van bepaalde groepen ontwikkelt |
| intergenerationele overdracht | ouders die eigen moedertaal overdragen aan hun kinderen |
| tolerantierechten | gemeenschap van sprekers mag inheemse taal gebruiken (negatief): minderheidstaal wordt getolereerd binnen context van meerderheidstaal |
| promotierechten | minderheidstaal wordt ondersteund door overkoepelende overheid |
| de Oostkantons | 2 formele gebieden, na WOI losgeweekt van toenmalige Duitsland door België (beschouwd ams deel van BE) |
| imagined community (Anderson) | officiële Brusselse taalbeleid dat beide talige gemeenschappen scheidt en onderscheidt |
| de iure | in de wet |
| de facto | de feiten |
| thuistaal | taal/talen die thuis/binnen het gezin gesproken worden (met ouders, broers/zussen en grootouders) |
| contacttaal | taal waarin je contacten legt met anderen (bij kruidenier, kapper, op straat met vrienden, etc.) |
| taalbonus | systeem dat Brusselse ambtenaren stimuleert om andere landstaal te leren systeem dat Brusselse ambtenaren stimuleert om andere landstaal te leren |
| personaliteitsprincipe | persoonlijk profiel (moedertaalspreker FR of NL?) |
| territorialiteitsprincipe | wie in Vlaanderen woont: Nederlands leren, Wallonië: Frans en in Brussel: grondwettelijk recht kiezen tussen NL of FR |
| accommodatierechten | talige rechten op niveau van individu |
| natuurlijk saldo | bevolkingsaangroei door geboortes t.o.v. sterftes |
| fieldwork | onderzoek in een specifieke locatie, met "echte" mensen |
| Community of practice (Eckert & Wenger) | praktijkgemeenschap met 3 basisprincipes: mutual engagement, jointly negotianten Enterprise & shared repertoire |
| sprekersgemeenschap | groep waarbinnen dezelfde taal wordt gesproken OF groep die zich identificeert adhv gedeelde taalkundige normen (Labov) |
| Sampling | afbakenen (van een populatie) |
| random sampling | aselecte steekproef: elk lid van de groep kan deelnemen (geautomatiseerd zonder voorwaarden) |
| proportioneel gestratificeerde aselecte steekproef | op voorhand vaste quota & proportionele vertegenwoordiging van verschillende subgroepen opnemen (Selection bias vermijden) |
| judgement sampling | op voorhand relevante categorieën definiëren (stoelt op betekenisvolle steekproef) |
| statistische nulhypothese | tussen de variabelen geen enkel verband |
| genderrollen | hoe mannen & vrouwen hun gender beleven |
| technieken taalkundig en sociolinguïstisch onderzoek | - enquêteformulieren - face-to-face enquêtes - participant observation - sociolinguïstisch interview |
| preferentieel genderspecifiek | beide genders kunnen varianten gebruiken, maar het ene gender gaat het meer inzetten dan de ander |
| indirecte indexering | bv. gebruik verkleinwoorden vrouwen: te maken met hoe ze hun genderrrollen invullen (niet dat ze als vrouw geboren zijn) |
| directe indexering | bv. woorden "vader/moeder": verwijzen direct naar mannelijk/vrouwelijk persoon (door beide genres gebruikt) |
| real time studies | sprekers over een langere tijdsspanne gevolgd & opnames op verschillende momenten (individueel) |
| panel studies | meerdere respondenten over langere periode bevraagd (=groepsvariant real time studie) |
| trend studies | verschillende mensen op eenzelfde, vergelijkbaar moment in hun leven bevraagd |
| apparent time studies | synchrone observaties binnen dezelfde referentiegroep & leeftijd = temporele, onafhankelijke variabele |
| lifespan change | taalverandering doorheen levensloop van individuen |
| age-grading | specifieke taalvormen herleiden naar specifieke leeftijdsgroepen (≠ noodzakelijk lineair proces) |
| stylometrie | onderzoek specifieke stijlkenmerken van een auteur om de authenticiteit te bepalen |
| indexicaal | taalgebruik verwijst naar de specifieke sociale context |
| dilalische verschuivingen | bv. wisselen tussen hogere en lagere prestigevormen door situatie en gesprekspartner |
| intra-spreker variatie | variatie taalgebruik van dezelfde spreker (1 persoon) |
| inter-spreker variatie | variatie taalgebruik van een groep |
| majority-minority city | stad waar de meerderheid van de inwoners de minderheid vertegenwoordigen |
| register (Halliday) | taalkeuze van de spreker op basis van de context |
| contextuele (talige) kenmerken | field, mode & tenor: bepalen hoe het register eruit ziet |
| social dialect (Labov) | gemarkeerde vorm= gebonden aan specifieke sociale conditie & attitudes (bv. verbondenheid tradities) |
| stilistische variatie (Labov) | hoe meer aandacht besteden aan spreektaal, hoe meer standaardvorm/ -norm verschijnt |
| zichtbaar prestige | bv. standaardtaal= onderwezen op school |
| covert/ onbewust prestige | bv. onbewust standaardvorm imiteren |
| Audience (Bell) | bestaat uit 3 concepten: knowing, ratifying & adressing (band met spreker in kaart brengen) |
| knowing (Bell) | spreker kent andere persoon |
| ratifying (Bell) | spreker erkent persoon in gesprekssituatie (niet erkend, maar gekend in context= overhearer) |
| adressing (Bell) | wie effectief wordt aangesproken = adressee (niet toegesproken= auditor) |
| Audience design (Bell) | aanpassing aan de audience |
| enveloppe of variation/ range | reikwijdte taalgebruik |
| attunement/ accommodation (Giles) | hoe gesprekspartners zich aan elkaar aanpassen |
| divergence/ divergentie (Giles) | tegenwerking: verschillen tussen de sprekers, grotere afstand |
| convergence/ convergentie (Giles) | samenwerking: gelijkenissen vergroot |
| maintenance (Giles) | er is geen sprake van attunement/ accommodation (status quo) |
| symmetrische relaties (Giles) | beide gesprekspartners in dezelfde richting |
| asymmetrische relaties (Giles) | gesprekspartners gaan verschillende richting uit |
| neerwaartse convergentie/ downward convergence (Giles) | aanpassen aan minder formele vorm gesprekspartner |
| opwaartse convergentie/ upward convergence (Giles) | aanpassen aan hoger, prestigieuzer niveau |
| misaccommodation (Giles) | convergentie lukt niet volledig, 2 soorten: over- & underaccommodation |
| overaccommodation (Giles) | 1 van de gesprekspartners gaat te ver |
| underaccommodation (Giles) | accommodation (convergentie) gaat niet ver genoeg, aanpassing = onvolledig |
| speaker design (Coupland) | stilistische variatie= taalkeuze die spreker zelf maakt (op basis van contextuele info als convergentie of divergentie inzetten) |
| attitudes (Coupland) | onderdeel van onze sociale identiteit (door interactie met een sociale groep) |
| identity crossing (Coupland) | taal= ingezet om nieuwe vormen van sociale identiteit te realiseren |
| identity stylisation (Coupland) | individuele taalkundige kenmerken sociale groep gebruikt als identitaire markers |
| sociophonetic imaging | fonologische kenmerken ingezet om identiteit te creëren |
| grammatical imaging | syntactische/ morfologische kenmerken ingezet om identiteit te creëren |
| lexical imaging | lexicale kenmerken ingezet om deze identiteit te creëren |
| Domein (Fishman) | via domeinkarakteristieken: toevallige & losse contacten krijgen ook zinvolle beschrijving |
| linguistic landscape | situationele meertaligheid op praktische & visuele manier in kaart brengen (letterlijk & figuurlijk) |
| internationale wereldsteden | grootsteden met internationale aantrekkingskracht (voldoende urban planning) |
| nationale megacities | grootsteden + grote stedelijke constructies (illegale) (meestal via interne migratie) |
| brain drain | verlies hoogopgeleide mensen door emigratie |
| linguistic diversity | taaldiversiteit: groter aantal inwoners & aanwezige talen = groter talige diversiteit |
| contacttalen | talen voldoende bekend en gekend onder de bevolking + makkelijk sociaal contact maken (≠ noodzakelijk lokale of officiële taal) |
| transmigratie | lange aaneenschakeling van kortdurende migraties (mensen= mobiel) |
| multilectaal | van 1 taal= verschillende variëteiten aanwezig (talige context) |
| diaglossie | geschreven taal = meer bij talige norm & gesproken taal= meer gekleurd (+ eventueel gradaties) |
| code-mixing | verschillende talen in 1 en dezelfde zin vermengd |
| translanguaging | inzetten van meerdere contacttalen, = constante code-mixing (contacttalen≠bv. via school aangeleerd) |
| crossing | contacttalen & thuistalen door elkaar gebruiken (in identity stylisation) |
| speaker design | spreker maakt eigen taalkeuzes in functie talige & socioculturele identiteit |
| sociolect | informele variant: zien wanneer switchen tussen formeel en informeel taalgebruik |
| sociale epistemologie | het sociale aspect van cultuur vermijdt dat iedereen altijd alles zelf moet ontdekken. |