click below
click below
Normal Size Small Size show me how
Groep 5 Thema 1
Regels (week 2)
| woord | omschrijving |
|---|---|
| het voertuig | Je vervoert er mensen of dingen in. Vb: een auto, een fiets of een brommer. |
| de bestelwagen | Een auto die je gebruikt om spullen mee te vervoeren. |
| de truck | Een vrachtwagen. |
| de koets | Een voertuig dat wordt getrokken door paarden. |
| stapvoets | Langzaam rijden, je gaat niet veel harder dan iemand loopt. |
| pijlsnel | Heel snel, bliksemsnel. |
| in aantocht zijn | Iemand die onderweg is. Hij of zij komt er binnenkort aan. |
| echter | Maar. |
| vervolgens | Daarna. |
| de weggebruiker | Iemand die op de weg rijdt of loopt. |
| de versnelling | De motor harder laten werken. Je kunt dan harder rijden. |
| belanden | Toevallig ergens terechtkomen. |
| de stalling | Een overdekte plaats waar je fietsen en brommers veilig kunt neerzetten. |
| de streek | Een stuk land, we noemen het ook wel een gebied. |