click below
click below
Normal Size Small Size show me how
Imperfectum
Je ziet een zin in presens. Maak een nieuwe zin met het imperfectum.
Question | Answer |
---|---|
Ik bijt in de appel. | Ik beet in de appel. |
De bus komt aan. | De bus kwam aan. |
Elke morgen bakt oma taart. | Elke morgen bakte oma taart. |
We begrijpen het niet. | We begrepen het niet. |
Jullie bewegen te weinig. | Jullie bewogen te weinig. |
De afwasser wast de borden niet goed af. | De afwasser waste de borden niet goed af. |
Je doet een jas aan. | Je deed een jas aan. |
Hij bezoekt zijn grootvader te weinig. | Hij bezocht zijn opa te weinig. |
De kinderen blijven vaak logeren bij oma en opa. | De kinderen bleven vaak logeren bij oma en opa. |
Elke dag drinkt Louis een glaasje wijn. | Elke dag dronk Louis een glaasje wijn. |
De bakker brengt het brood rond. | De bakker bracht het brood rond. |
Mark en Mieke blazen zeepbellen. | Mark en Mieke bliezen zeepbellen. |
De kelner breekt een glas. | De kelner brak een glas. |
Jij denkt veel aan hem. | Jij dacht veel aan hem. |
De kinderen gaan vaak naar het bos. | De kinderen gingen vaak naar het bos. |
Ik draag altijd dure kledij. | Ik droeg altijd dure kledij. |
Papa hangt de was buiten. | Papa hing de was buiten. |
Wij houden van elkaar. | Wij hielden van elkaar. |
Elke avond kijkt zij naar het nieuws. | Elke avond keek ze naar het nieuws. |
De zieke geneest langzaamaan. | De zieke genas langzaamaan. |
Ik kies bewust voor groene energie. | Ik koos bewust voor groene energie. |
Die tafel neemt te veel plaats in. | Die tafel nam te veel plaats in. |
Kleine Martha helpt haar mama met het bakken van een appelcake. | Kleine Martha hielp haar mama met het bakken van een appelcake. |
Jullie hebben geluk. | Jullie hadden geluk. |
Elke maand geven wij elkaar een verrassing. | Elke maand gaven wij elkaar een verrassing. |
Julie lacht altijd. | Julie lachte altijd. |
Ik loop regelmatig naar het park. | Ik liep regelmatig naar het park. |
De kat ligt graag in de zetel. | De kat lag graag in de zetel. |
Ik koop verse groeten in de buurtwinkel. | Ik kocht verse groenten in de buurtwinkel. |
Mijn broer kan een marathon lopen. | Mijn broer kon een marathon lopen. |
Lies klimt verschillende moeilijke routes. | Lies klom verschillende moeilijke routes. |
Voor het slapengaan lees ik een boek. | Voor het slapengaan las ik een boek. |
Het kindje krijgt een knuffelbeer. | Het kindje kreeg een knuffelbeer. |
Ik kom te voet naar school. | Ik kwam te voet naar school |
De wetenschapper onderzoekt de gevolgen van de klimaatsverandering. | De wetenschapper onderzocht de gevolgen van de klimaatsverandering. |
Hij ontbijt nooit. | Hij ontbeet nooit. |
Jullie moeten op tijd thuis zijn. | Jullie moesten op tijd thuis zijn. |
Een man overvalt de bank. | Een man overviel de bank. |
Wij staan op tijd op. | Wij stonden op tijd op. |
Peter schrijft een sprookje. | Peter schreef een sprookje. |
De cubaan springt graag op de trampoline. | De cubaan sprong graag op de trampoline. |
De auto's rijden veel te snel. | De auto's reden veel te snel. |
U snijdt de ajuin in kleine stukjes. | U sneed de ajuin in kleine stukjes. |
De lerares sluit de deur. | De lerares sloot de deur. |
Je spreekt veel te snel. | Je sprak veel te snel. |
Ze slapen een gat in de dag. | Ze sliepen een gat in de dag. |
De zon schijnt de hele dag. | De zon scheen de hele dag. |
We roepen om hulp. | We riepen om hulp. |
Je steelt snoepjes uit de winkel! | Je stal snoepjes uit de winkel! |
Jullie gaan elk weekend uit. | Jullie gingen elk weekend uit. |
Het water stijgt. | Het water steeg. |
Juul doet zijn jas uit. | Juul deed zijn jas uit. |
De mensen staan niet graag in de rij. | De mensen stonden niet graag in de rij. |
Ik trek aan het touw en het licht gaat uit. | Ik trok aan het touw en het licht ging uit. |
Hij steekt een bloem in haar haar. | Hij stak een bloem in haar haar. |
Oma sterft aan een slopende ziekte. | Oma stierf aan een slopende ziekte. |
Mijn vader strijkt zijn kleren niet. | Mijn vader streek zijn kleren niet. |
Nene vraagt iets. | Nene vroeg iets. |
Ik weeg te veel. | Ik woog te veel. |
Wij wassen ons met milieuvriendelijke zeep. | Wij wasten ons met milieuvriendelijke zeep. |
Het vliegtuig vliegt heel laag. | Het vliegtuig vloog heel laag. |
Jullie weten niets! | Jullie wisten niets. |
De wielrenner wint zijn eerste wedstrijd. | De wielrenner won zijn eerste wedstrijd. |
Najet zingt als een nachtegaal. | Najet zong als een nachtegaal. |
Jullie zijn stout! | Jullie waren stout! |
Ik zoek een vriend om samen muziek te maken. | Ik zocht een vriend om samen muziek te maken. |
Hij zwemt zoals de beste. | Hij zwom zoals de beste. |
Ik zie de vogel vliegen! | Ik zag de vogel vliegen. |
We zitten in de bibliotheek. | We zaten in de bibliotheek. |