Save
Busy. Please wait.
Log in with Clever
or

show password
Forgot Password?

Don't have an account?  Sign up 
Sign up using Clever
or

Username is available taken
show password


Make sure to remember your password. If you forget it there is no way for StudyStack to send you a reset link. You would need to create a new account.
Your email address is only used to allow you to reset your password. See our Privacy Policy and Terms of Service.


Already a StudyStack user? Log In

Reset Password
Enter the associated with your account, and we'll email you a link to reset your password.
focusNode
Didn't know it?
click below
 
Knew it?
click below
Don't Know
Remaining cards (0)
Know
0:00
Embed Code - If you would like this activity on your web page, copy the script below and paste it into your web page.

  Normal Size     Small Size show me how

Grieks Plato

Structuur en veelvoorkomende woorden

QuestionAnswer
ὁ λόγος woord, gesprek, verhaal, bericht
ἡ ἀρχή 1. Begin 2. heerschappij
ὁ πατήρ, πατρός vader
ὁ ἄνθρωπος mens, persoon
ὁ/ἡ θεός god/godin
ὁ βίος leven
ἡ νῆσος eiland
ἡ δίκη 1. Recht 2. rechtspraak, proces 3. straf
τὸ δεσμωτήριον gevangenis
ὁ δικαστής, οῦ rechter, lid van de jury
ἡ ἡμέρα dag
ἡ ψυχή ziel, geest
τὸ σῶμα, σώματος lichaam
τὸ γένος, γένους 1. geslacht, afkomst 2. soort, klasse
ἡ κρίσις, εως oordeel, beoordeling
τὸ οὖς, ωτός oor
ἡ γῆ aarde, land, grond
ἡ φύσις, φύσεως natuur, aard
ὁ νεκρός lijk, dode
τὸ πάθημα, ατος wat iemand is overkomen, ervaring, aandoening
ὁ χρόνος tijd
ὁ βασιλεύς, βασιλέως koning
ἡ ἀδικία onrechtvaardigheid, onrecht
ἡ ἀλήθεια waarheid
ἡ ἐξουσία vrijheid (van handelen), macht, willekeur
τὸ πάθος, πάθους 1. leed, ongeluk, ramp, ervaring 2. emotie, hartstocht
τὸ παράδειγμα, ατος voorbeeld
ὁ ἀνήρ, ἀνδρός man
ἡ τιμή eer(bewijs), waarde, aanzien
τὸ ὄνομα, ὀνόματος naam
τὸ εἶδος, εἴδους gestalte, uiterlijk, vorm, soort
ὁ κύκλος cirkel, kring
ἡ χείρ, χειρός hand, arm
τὸ σκέλος, σκέλους been
τὸ πρόσωπον gezicht
ὁ αὐχήν, ένος nek, hals
ἡ κεφαλή hoofd
ὁ ἥλιος zon
ἡ σελήνη maan
ὁ οὐρανός hemel
ἡ μηχανή werktuig, (hulp)middel, list
ἡ γαστήρ, γαστερός maag, buik
τὸ ὄργανον werktuig, instrument
ἡ γυνή, γυναικός vrouw
ὁ ἔρως, ἔρωτος liefde, begeerte
τὸ τμῆμα, ατος snede, stuk
ὁ νόος geest (= νοῦς)
ὁ/ἡ παῖς, παιδός 1. kind, jongen 2. slaaf
ἡ εἰκών, εἰκόνος beeld, afbeelding
ἡ δύναμις, δυνάμεως macht, vermogen
ὁ δακτύλιος ring
ἡ σφενδόνη (ring)kas
ὁ δεσμός band, boei
τὸ φῶς, φωτός licht
τὸ πῦρ, πυρός vuur
τὸ τειχίον muurtje
ἡ σκιά schaduw, schim
τὸ ὄμμα, ατος oog, blik
ἡ ὥρα/ὥρη seizoen, tijd van de dag
καλός mooi, goed, passend
ἀληθής, ἀληθοῦς waar, werkelijk
δίκαιος rechtvaardig
μάκαρ, αρος 1. gelukkig, gelukzalig 2. rijk, welvarend
πᾶς, πᾶσα, πᾶν 1. (ge)heel, al 2. Ieder 3. (mv.) alle(n)
κακός slecht
ἄδικος onrechtvaardig
πολύς, πολλή, πολύ veel
πονηρός slecht
ὅλος (ge)heel, volledig
ἐξαίφνης plotseling
ἕκαστος ieder (afzonderlijk)
ἕτερος de een, de ander (van twee)
ἄλλος, ἄλλη, ἄλλο ander
ἔνδηλος duidelijk
μέγας, μεγάλη, μέγα groot
ἀμφότεροι beide(n)
ὀρθός 1. rechtop, recht 2. juist
τοιοῦτος van die hoedanigheid, zodanig, dergelijk, zo’n
ἀνίατος ongeneeslijk, niet te genezen
ἀγαθός goed
ἄξιος waard, waardig
μόνος alleen
χρύσοῦς gouden
ὅσος zo groot/zoveel als
πρῶτος eerste
ἄρρην, ἄρρενος mannelijk
θῆλυς, θῆλεος vrouwelijk
κοινός gemeenschappelijk (aan)
ὅμοιος gelijk (aan), gelijkend (op)
δεινός 1. Verschrikkelijk 2. geducht, knap, bedreven
θαυμαστός verbazingwekkend, bewonderenswaardig
ἀκούω horen, luisteren naar
φημί zeggen
οἴομαι menen, vermoeden
εἰμί zijn
λέγω zeggen
μέλλω zullen, op het punt staan
τελευτάω 1. Eindigen 2. sterven
οἰκέω wonen
καλέω roepen
εἶμι (zullen) gaan
ἔχω 1. Hebben 2. houden, aor. krijgen
ζήω/ζώω leven
δικάζω rechtspreken, beslissen
κρίνω 1. (onder)scheiden 2. (be)oordelen 3. (ver)kiezen
γίγνομαι 1. geboren worden, ontstaan 2. Worden 3. gebeuren, plaatsvinden
ἔρχομαι gaan, komen
θνῄσκω sterven, gedood worden
δεῖ het is nodig dat/het moet
ποιέω 1. Doen 2. maken
φέρω 1. dragen, brengen 2. verdragen
συμβαίνει het gebeurt dat, het geval wil dat
δοκέω 1. (toe)schijnen, de indruk maken 2. menen, denken
ἀποθνῄσκω sterven
ὁράω zien
ἀφικνέομαι (aan)komen, bereiken
οἶδα (perf.) weten, kennen
προσήκει μοι het past mij, het komt mij toe
ὀνίνημι helpen, bevoordelen
πάσχω 1. lijden, te verduren hebben 2. ondervinden, ervaren
ἀδικέω 1. onrecht doen 2. onrechtvaardig (be)handelen
πράττω handelen, doen, verrichten
ἔξειμι verlaten, weggaan
δύναμαι kunnen
λαμβάνω nemen, (vast)pakken
κάθημαι zitten
χαίρω blij zijn
ἄγω brengen, leiden
πορεύομαι gaan, reizen
ἐπιχειρέω ondernemen, overgaan tot, proberen
ἀπορέω 1. in onzekerheid verkeren, niet weten 2. gebrek hebben
ἀποκτείνω doden
κελεύω bevelen, verzoeken
θεάομαι (met bewondering) bekijken, beschouwen
συμπλέκομαι omarmen, omstrengelen
ἐπιθυμέω verlangen naar, begeren
ἐθέλω willen, bereid zijn
ἐντυγχάνω ontmoeten, tegenkomen
τρέπω wenden, keren
προσέχω τὸν νοῦν zijn aandacht richten op, letten op
ἀναγκάζω dwingen, noodzaken
βούλομαι willen
φαίνω tonen, laten zien
φεύγω vluchten (voor)
αἰσχύνομαι zich schamen voor/over
ἡγέομαι 1. leiden, voor(op)gaan 2. menen, beschouwen
διαλέγομαι spreken met, discussiëren
οἴχομαι weg(gegaan) zijn
στρέφω draaien, wenden, keren
δείκνυμι (aan)tonen, aanwijzen
πάρεστι het is mogelijk, het is geoorloofd
λύω 1. Losmaken 2. beslechten
ἥκω gekomen zijn, komen
οὐ/οὐκ/οὐχ/οὐχί niet
ὥσπερ zoals
νῦν nu
ἀεί altijd
οὕτως zo, op die manier
μή 1. Niet 2. opdat niet, om niet te
οὔτε en niet
τότε dan, toen
οὐδέ en niet
αὖ 1. opnieuw, weer 2. op zijn/haar beurt, daarentegen
ἔτι nog
ἅμα, ἅμ᾽ + dat. tegelijk(ertijd)
μᾶλλον meer
πάλιν weer, terug
ἅτε 1. zoals, alsof 2. omdat
σφόδρα hevig, erg
πάνυ volkomen, heel, erg, zeer
μάλα erg, zeer
ἐνθάδε hier, hierheen
ἐκεῖ daar, daarginds
ὁπότε wanneer, toen, nu
δίχα in tweeën
πολλάκις vaak, dikwijls
εὐθύς onmiddellijk
μάλιστα meest
πρόσθεν 1. aan de voorkant, van voren 2. van tevoren, vroeger
ποτέ eens, ooit, soms
εὖ goed
ἄνω omhoog, boven
ἐγώ ik
σύ jij
σφεῖς zij (mv.)
ἀλλήλων elkaar
οὗτος die, dat
αὐτός zelf (als het congrueert)
αὐτόν hem (als het niet congrueert, niet in nom.)
ὅς die
τί…; 1. wat? 2. waarom?
τι (zonder accent) 1. Iets 2. een of ander
τίς, τίνος…; 1. wie? (zelfst.) 2. welk(e)? (bijv.)
τις (zonder accent) 1. iemand (zelfst.) 2. een of ander(e) (bijv.)
ἐκεῖνος, ἐκείνη, ἐκεῖνο die/dat, hij/zij/het (daar)
οὐδείς, οὐδεμία, οὐδέν 1. niemand, niets (zelfst.) 2. geen enkel(e) (bijv.)
ἑαυτόν, ἑαυτήν, ἑαυτο zichzelf
ὅδε, ἥδε, τόδε deze, dit
ὅστις, ἥτις, ὅ τι 1. (iemand) die, wie ook maar 2. wie, welke
οἷος zo(danig) als, hoe, wat voor een
ἐν + dat. in, bij, op
εἰς/ἐς + acc. naar, binnen, tot
ἐκ, ἐξ 1. + gen. uit, van 2. + gen. op grond van
διά, δι᾽ 1. + gen. door (…heen) 2. + acc. door (middel van), wegens
ὑπό, ὑπ᾽, ὑφ᾽ 1. + gen. door 2. + dat. onder, 3. + acc. onder
περί 1. + gen. om, over 2. + dat. om(…heen), over 3. + acc. rondom
ἐπί, ἐπ᾽, ἐφ᾽ 1. + gen. Op 2. + dat. aan, bij 3. + acc. op…af
παρά, παρ᾽ 1. + gen. van 2. + dat. bij, naast 3. + acc. naar, langs, tegen
πρός 1. + gen. van de kant van 2. + dat. Bij 3. + acc. naar, tegen
μετά, μετ᾽, μεθ᾽ 1. + gen. met 2. + dat. te midden van 3. + acc. na
κατά, κατ´, καθ᾽ 1. + gen. vanaf…naar beneden 2. + acc. Volgens 3. + acc. verspreid over
ἀπό, ἀπ᾽, ἀφ᾽ 1. + gen. vanaf, uit 2. + gen. vanaf, sinds
πρό + gen. voor
ἕνεκα + gen. ter wille van, wegens, om
ἄνευ + gen. zonder
καί 1. En 2. Ook 3. zelfs
δέ, δ᾽ 1. En 2. Maar 3. niet vertalen bij overgang naar nieuwe zin
τε en (staat achter het woord dat het verbindt)
γάρ want, immers, namelijk
εἰ 1. als, indien 2. of (in afh. vraagzin)
1. Of 2. dan (na comparativus)
ἀλλά, ἀλλ’ maar
ὅτι 1. Dat 2. omdat
ἐπειδάν wanneer
ἵνα opdat, om te
ὥστε 1. Zodat 2. zodoende, dus
ὅταν wanneer
ἐπεί/ἐπειδή 1. toen, nadat 2. aangezien, nu
ὅπως opdat, om te, hoe
ἐάν als, wanneer
εἷς, μία, ἓν één
δύο, δύω twee
μέν er volgt nog een δέ
οὖν 1. dan, nu (als een verhaal verdergaat) 2. dus (in conclusie)
δή dan
γε 1. geeft meestal nadruk aan een woordgroep 2. (soms) tenminste
ἄρα 1. Dus 2. (in vragen) dan
ἆρα, ἆρ’ geeft aan dat een vraagzin volgt
γοῦν (= γε + οὖν) ten minste, in ieder geval
Created by: urmumsbed
Popular Greek sets

 

 



Voices

Use these flashcards to help memorize information. Look at the large card and try to recall what is on the other side. Then click the card to flip it. If you knew the answer, click the green Know box. Otherwise, click the red Don't know box.

When you've placed seven or more cards in the Don't know box, click "retry" to try those cards again.

If you've accidentally put the card in the wrong box, just click on the card to take it out of the box.

You can also use your keyboard to move the cards as follows:

If you are logged in to your account, this website will remember which cards you know and don't know so that they are in the same box the next time you log in.

When you need a break, try one of the other activities listed below the flashcards like Matching, Snowman, or Hungry Bug. Although it may feel like you're playing a game, your brain is still making more connections with the information to help you out.

To see how well you know the information, try the Quiz or Test activity.

Pass complete!
"Know" box contains:
Time elapsed:
Retries:
restart all cards