click below
click below
Normal Size Small Size show me how
periode 3
hoofdstuk 6/9/12
| Question | Answer |
|---|---|
| niet-associatief leren | reageren op een herhaalde blootstelling aan een stimulus of gebeurtenis. dat je bijvoorbeeld na een tijdje niet meer de trein hoort die langs je huis komt. dit is de eenvoudigste manier van leren |
| associatief leren | is het verbinden van 2 stimuli of gebeurtenissen samen. deze onstaan door conditionering: een proces waarin prikkels en gedragsreacties met elkaar verbinden. een voorbeeld hiervan is een hond die naar de deur rent als je de riem pakt |
| observationeel leren | leren vind plaats door naar een ander te kijken bijvoorbeeld iemand na doen op youtube |
| gewenning | een afname van gedragsreactie naar herhaalde blootstelling aan een stimulus |
| sensibilitatie | een toename van gedragsreactie na een blootstelling |
| klassieke conditionering/ pavloviaanse conditionering | je leert dat de ene gebeurtenis de andere voorspelt |
| ongeconditioneerde response (UR) | is een reactie zonder dat er training is geweest, het is automatisch gedrag, zoals reflexen |
| ongeconditioneerde stimulus (US) | een stimulus waardoor reactie plaatsvind |
| geconditioneerde stimulus (CS) | een stimulus waardoor er een reactie plaatsvind, nadat er is geleerd |
| geconditioneerde response (CR) | de reactie die plaats vind na de CS deze reactie is aangeleerd (pavlov) |
| stimulus-generalisatie | dit treedt op wanneer stimuli vergelijkbaar maar niet identiek zijn aan de CS die de CR produceren |
| stimulus discriminatie | leren dieren onderscheid te maken tussen 2 vergelijkbare stimuli als de ene consistent word geaccocieerd met de US en de andere niet |
| rescorla-wagner-model | stelt dat een dier de verwachting leert dat sommige voorspellersbeter dan de andere, volgens dit model wordt leren bepaald door de mate waarin een US verassend of onverwacht is |
| fobie | een verworven angst die niet in verhouding staat tot de werkelijke dreiging van een situatie of object |
| angstconditionering | dieren kunnen klassiek geconditioneerd worden om bang te zijn voor neutrale objecten |
| operante conditionering en instrumentele conditionering ( B.F. Skinner) | leerproces waarin de gevolgen van de actie bepalen of die actie wordt herhaald |
| law of effect | elk gedrag dat leidt tot bevredigd stand van zaken zal vaker voorkomen |
| shaping | is een gedragstechniek waarbij opeen volgende benaderingen van het gewenst gedrag wordt beloond totdat het uiteindelijke gedrag is bereikt |
| positieve bekrachtiging | versterking bevordert het gedrag, door het toedienen van een stimulus na gedrag. |
| negatieve bekrachtiging | verhoogt het gedrag door het wegnemen van een ongename stimulus |
| continue versterking | methode om snel te leren door het gedrag elke x dat zich dit voordoet wordt versterkt |
| de gedeeltelijke versterker | de onregelmatige versterking van het gedrag komt vaker voor |
| uitdovingseffect van het gedeeltelijke versterker | continue versterking leidt tot snel leren, maar het gedrag is niet blijvend |
| positieve straf | vermindert het waarschijnlijkheid van het gedrag door het toedienen van een stimulus |
| negatieve straf | vermindert de waarschijnlijkheid van het gedrag door het wegnemen van de meest aangename stimulus |
| gedragsmodificatie | is het gebruik van operante conditioneringstechnieken om ongewenst gedrag te elimineren en te vervangen door wenselijk gedrag |
| latent leren | leren dat plaats vindt zonder bekrachtiging |
| modeling | het nabootsen van het waargenomen gedrag |
| spiegelneuronen | door observerend leren worden je ........ in je hersenen geactiveerd |
| homogeniteitseffect van de outgroup | de neiging om leden van een outgroup als meer op elkaar lijkend te zien dan leden van de eigen groep (ingroup). Met andere woorden, mensen denken vaak dat "zij" (de outgroup) allemaal hetzelfde zijn, terwijl "wij" (de ingroup) diverser en individueler zij |
| sociale identiteitstheorie | bestaat ingroups uit individuen die zichzelf beschouwen als leden van dezelfde sociale categorie. Ze waarderen en zijn vaak trots op hun lidmaatschap. |
| ingroup vriendjespolitiek (favoritisme) | Een gevolg van deze categorisering |
| sociale facilitering | de aanwezigheid van anderen zorgt ervoor dat prestaties verbeteren. Zo fiets je samen harder, dan wanneer je alleen fietst. |
| Deindividuatie | het experiment van Philip Zimbardo en Chris Haney liet zien dat mensen heel snel kunnen omvormen tot sociale rollen. |
| Groepsbesluitvorming | James Stoner ontdekte dat groepen vaak risicovollere beslissingen nemen dan individuen, risk-shift effect. Maar het ligt wel aan hoe de personen van een groep zijn. Als de meeste groepsleden voorzichtig zijn, dan wordt de groep nog voorzichtiger. Dit |
| social loafing | in sommige gevallen werken mensen in een groep niet zo hard als wanneer ze alleen werken. |
| conformiteit | Een andere krachtige vorm van sociale beïnvloeding |
| normatieve invloed | treedt op wanneer mensen met de massa meegaan om bij de groep te passen en om te voorkomen dat ze er stom uitzien |
| Informatieve beïnvloeding | vindt plaats wanneer mensen aannemen dat het gedrag van de menigte de juiste manier is om te reageren. |
| Verwachte gedragsnormen | sociale normen |
| instemming | Mensen beïnvloeden vaak het gedrag door dingen te vragen. Als iemand het gevraagde ding doet |
| Gehoorzaamheid | houdt in dat een persoon het bevel van een autoriteit opvolgt |
| Agressie | . Deze gedragingen hebben allemaal de intentie om een ander kwaad te doen |
| Prosociaal gedrag | omvat gunsten verlenen, hulp bieden, complimenten geven, aardig zijn en meewerkend zijn. |
| Altruïsme | is hulp bieden wanneer het nodig is, zonder dat er een duidelijke beloning op staat. |
| inclusieve fitness | beschrijft de adaptieve voordelen van het overdragen van genen ipv zich te concentreren op individuele overleving. Volgens dit model zijn mensen altruïstisch tov degenen met wie ze genen delen |
| bijstander interventie effect | Deze term verwijst naar het niet bieden van hulp door degenen die iemand in nood observeren. Iemand is bijvoorbeeld veel minder geneigd hulp te bieden als er andere omstanders in de buurt zijn |
| attitudes | Je hebt gevoelens, meningen en overtuigingen over jezelf, je vrienden, ouders en tv progamma’s. |
| blootstellings effect | mensen een voorkeur ontwikkelen voor iets, simpelweg omdat ze er vaker aan worden blootgesteld. Dit geldt voor gezichten, muziek, woorden, merken en zelfs ideeën. |
| Expliciete attitudes | kan een persoon melden. Bijvoorbeeld dat je van bowlen houdt. |
| Impliciete attitudes | beïnvloeden het gedrag en gevoel op een onbewust niveau. |
| cognitieve dissonantie | treedt op als er een tegenspraak is tussen 2 attitudes of tussen een attitude en gedrag. |
| Overtuiging | is de actieve en bewuste poging om een attitude te veranderen door een boodschap over te brengen. |
| elaboration likelihood model | leidt overtuigende communicatie tot attitude verandering op 2 manieren: via de centrale en perifere route |
| Gezichtsuitdrukkingen, gebaren en bewegingen zijn allemaal voorbeelden | non-verbaal gedrag |
| Attributies | zijn verklaringen voor gebeurtenissen of acties, inclusief het gedrag van anderen |
| persoonlijke attributies | zijn interne of dispositionele attributies. Deze verklaringen wijzen naar dingen in mensen, zoals capaciteiten en stemmingen. |
| Situationele attributies | zijn extern. Deze uitleg verwijst naar gebeurtenissen van buitenaf, zoals geluk en ongelukken |
| fundamentele attributiefout | is de neiging om het gedrag van anderen te veel toe te schrijven aan hun persoonlijkheid of karakter, terwijl we de invloed van situatiegebonden factoren onderschatten. |
| discrepantie | betekent een verschil of tegenstrijdigheid tussen twee zaken die eigenlijk overeen zouden moeten komen |
| stereotypen | Het zijn cognitieve schema’s die helpen bij het organiseren van informatie over mensen op basis van hun lidmaatschap van bepaalde groepen. |
| Vooroordelen | hebben te maken met negatieve gevoelens, meningen en overtuigingen die verband houden met het stereotypen |
| Discriminatie | is het ongepast en onrechtvaardig behandelen van mensen als gevolg van vooroordelen. |
| moderne racisme | verwijst naar subtiele vormen van vooroordelen die naast de verwerping van racistische overtuigingen bestaan. |
| what is beautiful is good’ stereotypen | Karen Dion dit is het geloof dat aantrekkelijke mensen bijna overal goed in zijn |
| Gepassioneerde liefde | een toestand van intens verlangen en seksuele verlangen. |
| gezelschapsliefde | een sterke toewijding om voor een partner te zorgen en deze te ondersteunen |
| ontwikkelingspsychologie | de veranderingen gedurende de menselijke levensduur in fysiologie, cognitie, emotie en sociaal gedrag. |
| synaptische snoeien | stelt elk brein in staat zich goed aan te passen aan elke omgeving waarin het zich bevindt. |
| Teratogeen | zijn agenten die schadelijk zijn voor het embryo of de foetus |
| Dynamische systeem theorie | beschouwt ontwikkeling als een zelf organiserend proces, waarin nieuwe vormen van gedrag instaan door consistente interacties tussen een biologisch wezen en culturele en omgevingscontexten. |
| infantiel amnesia | het fenomeen waarbij volwassenen zich nauwelijks iets kunnen herinneren uit de eerste jaren van hun leven, meestal van vóór de leeftijd van 3 à 4 jaar. |
| hechting | een sterke, intieme, emotionele band tussen mensen die in de loop |
| Secure attachment | is een hechtingsstijl waarbij een persoon zich comfortabel voelt met nabijheid en afhankelijkheid in relaties, terwijl hij of zij ook zelfstandig kan functioneren. Dit concept komt voort uit de hechtingstheorie van John Bowlby en Mary Ainsworth. |
| insecure attachment. | is een hechtingsstijl waarbij een persoon moeite heeft met vertrouwen, nabijheid of emotionele stabiliteit in relaties. Dit kan ontstaan door inconsistente of ongevoelige zorg in de vroege kindertijd en beïnvloedt hoe iemand zich later in het leven hecht |
| Assimilatie | een proces waarbij nieuwe informatie wordt opgenomen in een bestaand schema |
| Sensorimotor fase | kinderen verwerven info voornamelijk via hun zintuigen en motorische verkenning. Volgens Piaget is een belangrijk cognitief concept dat zich in deze fase ontwikkeld, objectbestendigheid |
| Preoperationele fase | kinderen kunnen beginnen na te denken over objecten die niet in hun onmiddellijke zicht zijn |
| Concrete operationele fase | het kind gaat logisch nadenken over werkelijke objecten. Ze kunnen logisch redeneren over het probleem. Ze beginnen ook net veel meer diepgang te berijpen hoe andere mensen de wereld zien en over dingen nadenken. |
| Formele operationele fase | kinderen nu op geavanceerde, abstracte manieren kunnen redeneren. Ze omvatten kritisch denken. Ze kunnen een hypothese vormen door middel van deductieve logica. Het omvat ook het gebruik van informatie om systematisch antwoorden op problemen te vinden |
| theory of mind | het vermogen om te begrijpen dat anderen hun eigen gedachten, gevoelens, intenties en overtuigingen hebben die kunnen verschillen van die van jezelf. Dit speelt een cruciale rol in sociale interacties, empathie en communicatie. |
| preconventionele niveau | de eerste fase van morele ontwikkeling volgens Lawrence Kohlberg. Op dit niveau wordt moraliteit vooral bepaald door persoonlijke gevolgen, zoals beloningen en straffen, in plaats van abstracte ethische principes |
| conventionele niveau | de reacties van mensen in overeenstemming met de wet of richten ze zich op de afkeur van anderen |
| postconventionele niveau | de reacties van mensen om complexe redeneringen over abstracte principes en de waarde van al het leven |
| sociaal intuïtionistische model | weerspiegelen morele oordelen de initiële en automatische emotionele reacties van mensen. Met andere woorden, de emoties komen op de eerste plaats en het denken volgt. |
| Gender identiteit | iemands gevoel man of vrouw te zijn. |
| gender rol | een gedrag dat doorgaans wordt geassocieerd met mannelijk of vrouwelijk zijn |
| socio-emotionele selectiviteitstheorie | mensen naarmate ze ouder worden de tijd als beperkt en verschuiven daarom hun aandacht naar emotioneel betekenisvolle gebeurtenissen, ervaringen en doelen. |