click below
click below
Normal Size Small Size show me how
Farmacotherapie M3
Farmacotherapie eindtoets M3 RUG
| Question | Answer |
|---|---|
| Voor rifampicine is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden. A. waar B. niet waar | A. waar |
| Ouderen die benzodiazepines gebruiken hebben een verhoogde kans op A. alle antwoorden zijn goed B. amnesie C. spierzwakte | A. alle antwoorden zijn goed (amnesie en spierzwakte) |
| Alcohol versterkt de werking van benzodiazepines A. juist B. onjuist | A. juist |
| Voor nitrofurantoïne is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden. A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Welk risicofactor vergroot de kans op hartfalen bij selectieve COX-2 remmers? A. COPD B. hyperthyreoïdie C. nierfalen D. pre-existent hartfalen | D. pre-existent hartfalen |
| Systemische toediening van flumazenil kan van waarde zijn bij... A. afhankelijkheid van benzodiazepines B. een intoxicatie met benzodiazepines C. het voorkomen van tolerantie voor benzodiazepines | B. een intoxicatie met benzodiazepines |
| Een aantal selectieve COX-2 remmers zijn van de markt gehaald ivm cardiovasculaire bijwerkingen. A. waar B. niet waar | A. waar |
| In welke situaties hoeft paracetamol NIET lager gedoseerd worden ivm kans op leverbeschadiging A. alcoholisme B. cachexie C. leverfalen D. sepsis | D. sepsis |
| Chinolonen remmen de ... van bacteriën A. aanmaak van essentiële metabolieten B. celwandsynthese C. eiwitsynthese D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie | D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie |
| Een SSRI geeft bij patiënten met diarree een verhoogde kans op orthostase. A. juist B. onjuist | B. onjuist |
| Wat is GEEN SSRI? A. citalopram B. fluoxetine C. nortripyline D. paroxetine | C. nortripyline |
| Bij het voorschrijven van opiaten is op het recept geen handtekening noodzakelijk; een paraaf is voldoende. A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Alle opiaatagonisten activeren de ... A. κ-receptor B. δ-receptor C. θ-receptor D. μ-receptor | D. μ-receptor |
| Welk geneesmiddel heeft het hoogste risico een TEN op te wekken? A. carbamazepine B. lisinopril C. NSAID D. prednison | A. carbamazepine Verschillende antibiotica, carbamazepine en allopurinol zijn het meest frequent verantwoordelijk voor het ontstaan van ernstige huidreacties als SJS en TEN |
| Gebruik van een bètablokker bij een SU-derivaat kan de beginsymptomen van een hypoglycemie maskeren. A. waar B. niet waar | A. waar Met name niet-selectieve bètablokkers kunnen de beginsymptomen van een hypoglycemie maskeren |
| Na het staken van nadroparine is het effect voor hoeveel later nog merkbaar? A. 18 uur B. 24 uur C. ca. 1 week D. ca. 3 dagen | A. 18 uur |
| Glargine is een ... insuline A. langwerkend B. snelwerkend | A. langwerkend Glargine is ook wel lantus Werkingsduur 24 uur |
| De eerste keus voor de behandeling van hypertensie bij iemand van Afrikaanse afkomst is een calciumantagonist of een diureticum. A. waar B. niet waar | A. waar |
| Wat is een voorbeeld van trombocytenaggregatieremmer? A. clopidogrel B. heparine | A. clopidogrel |
| Wat is GEEN neuroglycopeen verschijnsel bij een hypoglykemie? A. dubbelzien B. dysartrie C. hoofdpijn D. tremor | D. tremor Initiële symptomen hypo: tachycardie, zweten, onrust en tremoren (stimulatie adrenerg systeem). Neuroglycopene symptomen: dysartrie, dubbelzien, hoofdpijn, concentratiestoornis, verwardheid (tekort schieten energievoorziening hersencellen) |
| Vancomycine remt de ... van bacteriën A. aanmaak van essentiële metabolieten B. celwandsynthese C. eiwitsynthese D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie | B. celwandsynthese |
| Wat is het antidotum voor benzodiazepines? A. acetylcysteïne B. flumazenil | B. flumazenil Competitieve benzodiazepine-antagonist. Acetylcysteïne is antidotum voor paracetamolintoxicatie |
| Met welke groep geneesmiddelen kan een hypoglykemie gemaskeerd worden bij insulinegebruik? A. diuretica B. alfablokkers C. bètablokkers D. ACE-remmers | C. bètablokkers Bètablokkers kunnen de beginsymptomen van hypoglykemie maskeren, ook kunnen ze het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Dit treedt vooral op bij de niet-selectieve bètablokkers |
| Clopidogrel heeft GEEN belangrijke interactie met: A. esomeprazol B. NSAID C. omeprazol D. pantoprazol | D. pantoprazol Clopidogrel is een substraat voor CYPC219,3A4,1A2,2B6. Clopi is pas werkzaam na omzetting door 2C19 dus middelen die activiteit 2C19 remmen verlagen de plasmaspiegel van actief metaboliet clopi en zorgen voor verminderde werkzaamheid clopi |
| Wat is GEEN bijwerking van thiazidediuretica? A. dehydratie B. hyperkaliëmie C. hyponatriëmie D. verwardheid | B. hyperkaliëmie Zorgen juist voor hypokaliëmie door verhoogde excretie kalium |
| Hoeveel % van het huidoppervlak is aangedaan bij SJS? A. minder dan 30% B. meer dan 30% | A. minder dan 30% Afhankelijk van het % van het lichaamsopp. dat is aangedaan wordt EEM major ingedeeld: <10% SJS; 10-30% overlapsyndroom SJS en TEN; >30% TEN |
| Welke regel geldt voor een opiaatrecept en niet voor een normaal recept? A. altijd telefonisch contact met de apotheker B. maximaal één geneesmiddel per recept C. toevoegen datum van voorschrijven D. toevoegen naam voorschrijver | B. maximaal één geneesmiddel per recept |
| Vis (54 j) +1 dag cholecystectomie. Nu matig-ernstig pijn, wv 4dd 1g pcm. HT wv thiazide 1dd12,5mg en lisinopril 1dd10mg. eGFR 40ml/min. Hoe pijn behandelen? A. pcm 8dd 1g B. amitriptyline 2dd 25mg C. diclofenac 3dd50mg D. morfine sc 5mg zn max 6dd | D. morfine sc 5mg zn max 6dd Acute pijn in eerste instantie pcm, NSAID en morfine-achtige preparaten. TCA's vooral bij neuropathische pijn. Vanwege de comedicatie en nierfunctie is NSAID CI. PCM niet >4000 mg/dag |
| 65-jarige patiënte wordt behandeld met claritromycine ivm milde pneumonie. Zij is bekend met hypercholesterolemie wv simvastatine. De simvastatine spiegel zal door het gebruik van claritromycine: A. hoger worden B. gelijk blijven C. lager worden | A. hoger worden Spiegel simvastatine sterk stijgen door remming van de afbraak van simvastatine door CYP3A4 door claritromycine. |
| Terughoudendheid is geboden bij het starten van amitryptiline bij een patiënt met tevens epilepsie A. juist B. onjuist | A. juist |
| Wat is GEEN bijwerking van ACE-remmers? A. angio-oedeem B. hypokaliëmie C. nierfalen D. valneiging | B. hypokaliëmie Geven juist HYPERkaliëmie |
| Tramadol is een ... werkend opioïd A. sterk B. zwak | B. zwak |
| Het first-pass effect vindt plaats bij intraveneuze toediening A. juist B. onjuist | B. onjuist Het first-pass-effect betekent de eerste leverpassage en vindt plaats wanneer een geneesmiddel na opname in de darmen via de leverpoortader voor het eerst de lever passeert --> first-pass effect bij orale toediening middel |
| Wat valt binnen de WGBO mbt medicatievoorlichting? A. afwijking van eerste keus geneesmiddel B. invloed op reactievermogen C. kosten buiten eigen risico D. voorstel tijdstip inname | B. invloed op reactievermogen |
| Tot welke groep geneesmiddelen hoort chloorthalidon? A. bètablokkers B. calciumantagonisten C. lisdiuretica D. thiazidediuretica | D. thiazidediuretica |
| Verapamil is een: A. AT2-antagonist B. calciumantagonist | B. calciumantagonist |
| Wat valt NIET binnen het WGBO mbt medicatievoorlichting? A. evt. alternatieven B. kosten C. mogelijke risico's D. verwachten gevolgen | B. kosten |
| Welk geneesmiddel kan gegeven worden bij een ademdepressie veroorzaakt door opiaten? A. bètablokker B. lorazepam C. naloxon D. norepinefrine | C. naloxon |
| Bij het voorschrijven van opiaten moeten alle cijfers op het recept in letters worden uitgeschreven A. waar B. niet waar | B. niet waar De volgende onderdelen moeten voluit in letters geschreven worden: sterkte van het preparaat en aantal af te leveren eenheden, het aantal herhalingen. De maximale dagdosis hoeft niet volledig te worden uitgeschreven |
| Als een relatief groot deel van de totale hoeveelheid van een geneesmiddel zich in het plasma bevindt, dan is het verdelingsvolume A. groot B. klein | B. klein |
| Vanaf welke bloedglucosewaarden spreken we van een hypoglykemie? A. <3,5 mmol/l B. <4,0 mmol/l C. <4,5 mmol/l D. <5,0 mmol/l | B. <4,0 mmol/l |
| Het reboundfenomeen kan optreden bij het ... van benzodiazepines A. herstarten B. stoppen | B. stoppen Het reboundfenomeen is de neiging van medicijnen om na (plotseling) staken van het gebruik, de terugkeer van symptomen die ze juist bestrijden te veroorzaken. Symptomen zijn vaak sterker dan voorheen. Geleidelijk afbouwen. |
| Alcoholgebruik bij insuline-afhankelijke DM kan het risico op een hypoglykemie vergroten A. waar B. niet waar | A. waar |
| Een belangrijke bijwerking van een SSRI is: A. bloedingsneiging B. orthostase | A. bloedingsneiging |
| Wat is GEEN kenmerk van een lactaatacidose? A. buikpijn B. dyspneu C. braken D. tremor | D. tremor |
| Waarmee gecombineerd (meerdere antwoordopties mogelijk) geeft verapamil een verhoogde kans op bradycardie? A. ACE-remmers B. AT2-antagonist C. bètablokkers D. digoxine | C. bètablokkers en D. digoxine Verapamil (en diltiazem) geeft icm een andere negatief chonotrope medicatie een verhoogde kans op bradycardie. |
| Uit het SJS kan TEN ontstaan A. juist B. onjuist | A. juist |
| Te laat eten bij insuline-afhankelijke DM kan het risico op een hypoglykemie vergroten A. waar B. niet waar | A. waar |
| Losartan is een ... A. AT2-antagonist B. bètablokker | A. AT2-antagonist |
| Glibenclamide wordt omgezet in actieve metabolieten die door de nieren uitgescheiden worden A. waar B. niet waar | A. waar De werkzame metabolieten die door de nieren worden uitgeschieden kunnen bijdragen aan toename van de kans op hypoglykemie bij een NF, waardoor wordt afgeraden dit middel voor te schrijven. |
| Welke TCA geef je bij voorkeur aan ouderen? A. amitryptiline B. nortryptiline | B. nortryptiline |
| Een contra-indicatie voor het gebruik van oxazepam is ...: A. multiple sclerose B. myasthenia gravis | B. myasthenia gravis |
| Tot welke groep geneesmiddelen hoort labetalol? A. ACE-remmers B. bètablokkers C. calciumantagonisten D. thiazidediureticum | B. bètablokkers |
| Benzo's kunnen gegeven worden als premedicatie bij chirurgische ingrepen A. juist B. onjuist | A. juist |
| Pte 75j gebruikt 4dd25mg oxazepam. Wil stoppen ivm bijwerkingen. Wat is beste methode? A. omzetten in langwerkend (diazepam) en in 12 wkn afbouwen B. Cold turkey C. omzetten in kortwerkend (tema) en in 12 wkn afbouwen D. geleidelijk afbouwen 2-4wkn | A. omzetten in langwerkend (diazepam) en in 12 wkn afbouwen |
| Pt gebruikt nadroparine als sec profylaxe na DVT. Na een CT met contrast neemt de creatinineklaring af tot 20ml/min. Wat nu met de dosering? A. direct staken B. gelijk blijven C. verhogen D. verlagen | B. gelijk blijven De eliminatie van nadro is mn afhankelijk van de nierfunctie. waardoor de nadro T1/2 en bloedconcentratie zal stijgen. Kans op bloedingen is groter bij therapeutische dosis. Bij profylaxe is die kans klein. Dus gelijk blijven dosis. |
| Voor rifampicine is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | A. waar |
| Bij bezetting van welke receptor treden psychotomimetische effecten op? A. κ-receptor B. μ-receptor | A. κ-receptor |
| Agitatie bij benzodiazepinegebruik kan een uiting zijn van...: A. een paradoxale reactie B. het reboundfenomeen | A. een paradoxale reactie |
| Is Sint-Janskruid een enzyminhibitor of een enzyminducer? A. enzyminhibitor B. enzyminducer | B. enzyminducer |
| Tot welke groep antidepressiva behoort citalopram? A. alle antwoorden zijn onjuist B. MAO-remmers C. SSRI's D. TCA's | C. SSRI's |
| Wat is de belangrijkste indicatie voor insuline? A. DM I B. DM II | A. DM I |
| Tot welke groep geneesmiddelen hoort enalapril? A. ACE-remmers B. AT2-antagonisten C. calciumantagonisten D. kaliumsparende diuretica | A. ACE-remmers |
| Waarmee hebben penicillinen in 5% van de gevallen een kruisovergevoeligheid? A. aminoglycosiden B. carbapenems C. cefalosporinen D. tetracyclinen | C. cefalosporinen |
| Alcohol ... de werking van benzodiazepines A. versterkt B. verzwakt | A. versterkt |
| Tot welke groep geneesmiddelen hoort nifedipine A. AT2-antagonisten B. bètablokkers C. calciumantagonisten D. lisdiuretica | C. calciumantagonisten |
| CYP2E1 ontgiftigt hepatotoxische metabolieten in de lever A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Heparine heeft GEEN belangrijke interactie met: A. corticosteroïden B. dipyridamol C. NSAID D. TCA | D. TCA |
| Veel selectieve COX-1 remmers zijn van de markt gehaald ivm hepatotoxiciteit A. waar B. niet waar | B. niet waar De COX-2 remmers kunnen het risico op hart- en vaatziekten verhogen |
| Wat is een contra-indicatie voor het gebruik van digoxine? A. 2e-graads AV-block B. angio-oedeem C. chronisch hartfalen D. hypovolemie | A. 2e-graads AV-block |
| Welke cellen disfunctioneren in de eilandjes van Langerhans bij DM I A. alfacellen B. bètacellen | B. bètacellen |
| Morfine activeert de ...: A. μ- en κ-receptor B. μ- en δ-receptor C. κ- en δ-receptor D. μ-, κ- en δ-receptor | D. μ-, κ- en δ-receptor |
| Qua farmacokinetiek is er geen verschil tussen benzodiazepines A. juist B. onjuist | B. onjuist Bijvoorbeeld grote verschillen in T1/2 Er is juist geen verschil in farmacodynamiek tussen benzodiazepines (hebben allemaal hetzelfde effect op het lichaam) |
| Wat is GEEN belangrijke bijwerking van tetracyclinen? A. fotosensitiviteit B. gebitsverkleuring C. groeiremming D. ototoxiciteit | D. ototoxiciteit Ototoxiciteit komt vooral voor bij aminoglycosiden (zoals gentamycine) |
| De behandeling voor een ongecompliceerde cystitis is anders voor mannen dan voor vrouwen. Waarin ligt het verschil? A. antibiotica B. bijwerkingenprofiel C. dosis D. duur | D. duur |
| Wat is de halfwaardetijd van digoxine bij patiënten zonder nierfunctieverlies A. 30-40 uur B. 40-70 uur C. 70-80 uur D. 80-120 uur | A. 30-40 uur B. 40-70 uur |
| Waar kan de INR bij dalen? A. cachexie B. cholestase C. hartfalen D. hypothyreoïdie | D. hypothyreoïdie |
| Wat zijn 'Me too's'? A. geneesmiddelen die samen het effect versterken B. medicatie met ander werkingsmechanisme maar zelfde effect C. nieuwe geneesmiddelen die sterk lijken op hun originele voorganger D. 2 specialités van een generiek middel | C. nieuwe geneesmiddelen die sterk lijken op hun originele voorganger |
| Een contra-indicatie voor het gebruik van oxazepam is: A. CVA B. OSAS | B. OSAS Vanwege verhoogde kans op ademdepressie |
| Atriumfibrilleren is een belangrijke indicatie voor een: A. AT2-antagonist B. bètablokker | B. bètablokker Voor frequentiecontrole |
| Welk geneesmiddel heeft het sterkste analgetische effect? A. codeïne B. fentanyl C. morfine D. naloxon | B. fentanyl |
| Vanaf welke dosis treedt leverbeschadiging op bij paracetamolgebruik (in gezond persoon)? A. >150 mg/kg B. >500 mg/kg | A. >150 mg/kg |
| Atriumfibrilleren met een snelle ventrikelvolgfrequentie is een belangrijke indicatie voor: A. digoxine B. lisinopril | A. digoxine |
| Welke stof kan men (naast of ipv glucose) toedienen om een patiënt met een hypoglykemie adequaat te behandelen? A. glucagon B. insuline C. metformine D. prednison | A. glucagon |
| Welke generatie cefalosporinen moet vaak parenteraal toegediend worden? A. 1e B. 2e C. 3e D. 4e | C. 3e Alleen de eerste 3 generaties zijn beschikbaar in Nederland. 3e generatie cefalosporinen, zoals ceftazidim en ceftriaxon, worden parenteraal toegediend |
| Het geneesmiddelmetabolisme vindt plaats in de lever via biotransformatie middels type I-reacties en type II-reacties. Wat voor type reactie is reductie? A. type I B. type II | A. type I Metabolisering van stoffen middels type I reacties betreft hydrolyse, oxidatie of reductie |
| Welke bijwerking komt het minst voor bij SSRI's? A. epistaxis B. extrapiramidale verschijnselen C. vasculitis D. droge mond | C. vasculitis |
| De onderhoudsdosis van een geneesmiddel in de steady state is afhankelijk van: A. biologische beschikbaarheid B. alleen de klaring C. toedieningsvorm D. verdelingsvolume | B. alleen de klaring De klaring is de hoeveelheid plasma die per tijdseenheid van stof wordt ontdaan. Het is een maat voor de eliminatiecapaciteit door lever en niet. De onderhoudsdosis in steady state is alleen afhankelijk van de klaring |
| Wat is NIET een van de belangrijkste bijwerkingen van NSAID's? A. hepatotoxiciteit B. nierfalen C. trombocytenpathie D. ulcus pepticum | A. hepatotoxiciteit Hepatotoxiciteit is een belangrijke bijwerking van paracetamol |
| Wat is de belangrijkste indicatie voor spironolacton? A. atriumfibrilleren met snelle ventrikelvolgfrequentie B. hartfalen (NYHA klasse II) C. secundaire preventie na myocardinfarct D. voorkomen van kaliumdepletie bij gebruik van lisdiuretica | D. voorkomen van kaliumdepletie bij gebruik van lisdiuretica Spironolacton is ook geïndiceerd bij ernstig hartfalen (NYHA III) |
| Bij paracetamolgebruik moet men bedacht zijn op ...-beschadiging A. lever B. nier | A. lever |
| Welke maatregel moet men nemen als er een ernstige bijwerking of overdosering van heparine is? A. actieve kool B. protamine C. trombocytentransfusie D. vitamine K en vierfactorenconcentraat | B. protamine |
| NSAID-gebruik kan leiden tot acute nierinsufficiëntie A. waar B. niet waar | A. waar |
| Natriumpolystyreensulfonaat kan gegeven worden bij het optreden van: A. hyperkaliëmie B. hypokaliëmie | A. hyperkaliëmie |
| Na het staken van acetylsalicylzuur is het effect voor hoeveel tijd later nog merkbaar? A. 12 uur B. 3-4 dagen C. 48 uur D. 7-10 dagen | D. 7-10 dagen |
| Een patiënt met chronisch nierfalen wordt behandeld met natriumpolystyreensulfonaat. Voor welk van de volgende elektrolystoornissen is dit medicijn bedoeld? A. hyperkaliëmie B. hypokaliëmie C. hypernatriëmie D. hyponatriëmie | A. hyperkaliëmie |
| Een aantal selectieve COX-2 remmers zijn van de markt gehaald ivm cardiovasculaire bijwerkingen A. waar B. niet waar | A. waar |
| Welke van de twee is een ACE-remmer A. enalapril B. losartan | A. enalapril |
| Benzodiazepines hebben een belangrijke plaats als ...medicatie bij chirurgische ingrepen A. post B. pre | B. pre |
| Wat is een belangrijke bijwerking/probleem bij het gebruik van paracetamol A. ademdepressie B. leverbeschadiging C. nierfalen D. ulcus pepticum | B. leverbeschadiging |
| Voor temazepam is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Artsen zijn verplicht om een afwijkende leverfunctie actief aan de apotheker te verstrekken A. waar B. niet waar | B. niet waar Artsen die labonderzoek hebben laten uitvoeren naar de nierfunctie zijn verplicht om een afwijkende uitslag (<50) door te geven aan de apotheker. Geldt niet voor afwijkende leverfunctie |
| Wat is het antidotum voor benzodiazepines? A. acetylcysteïne B. flumazenil | B. flumazenil |
| Bij een nierinsufficiëntie zal de concentratie metformine in het bloed ... zijn dan normaal A. hoger B. lager | A. hoger |
| Een contra-indicatie voor het gebruik van temazepam is: A. nierfunctiestoornis B. OSAS | B. OSAS |
| Welke geneesmiddelengroep beïnvloedt NIET potentieel de rijvaardigheid in het kader van wegverkeerswet? A. antipsychotica B. benzodiazepines C. SSRI's D. TCA's | C. SSRI's |
| Bij welke van de volgende bloedglucose verlagende middelen leidt toediening van de normale dosis bij nierinsufficiëntie NIET tot hypoglykemie A. glimepiride B. insuline C. metformine D. tolbutamide | C. metformine Metformine geeft geen hypo's, ook niet bij nierfunctieverlies, maar geeft dan risico op lactaatacidose |
| Pt gebruikt azitromycine, simvastatine, hydrochloorthiazide en hoge dosis ibuprofen. Welk geneesmiddel is het meest verdacht als oorzaak van anafylaxie? A. azitromycine B. hydrochloorthiazide C. ibuprofen D. simvastatine | C. ibuprofen |
| Hartritmestoornissen zijn een contra-indicatie voor het gebruik van noritryptiline A. juist B. onjuist | A. juist |
| Welke benzodiazepine is NIET gecontra-indiceerd bij myasthenia gravis? A. geen antwoord is goed B. lorazepam C. oxazepam | A. geen antwoord is goed |
| Wat kenmerkt DM II? A. insulineresistentie B. insulinetekort C. zowel insulineresistentie als insulinetekort D. geen van beide | A. insulineresistentie |
| Wat is de eerste keus voor de behandeling van hypertensie bij iemand met astma/COPD? A. ACE-remmer B. bètablokker C. calciumantagonist D. diureticum | D. diureticum ACE-remmers zijn geassocieerd met toegenomen incidentie van hoest en bronchiale responsiviteit, en kan dus longfunctie verergeren |
| Wat is GEEN cefalosporinen? A. cefazoline B. ceftazidim C. cefuroxim D. clindamycine | D. clindamycine |
| Wat is GEEN indicatie voor een SSRI? A. depressie B. neuropathische pijn C. obsessief-compulsieve stoornis D. angststoornis | B. neuropathische pijn Neuropathische pijn is een indicatie voor een TCA |
| Een belangrijke bijwerking van een TCA is: A. bloedingsneiging B. orthostase | B. orthostase |
| Bij gebruik van lis- en thiazidediuretica kan hypermagnesiëmie optreden A. waar B. onwaar | B. onwaar Er kan juist hypomagnesiëmie optreden |
| Een koolhydraatrijke maaltijd bij insulineafhankelijke DM kan het risico op een hypoglykemie vergroten A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Een patiënt met koorts bij gebruik van diuretica heeft een verhoogde kans op: A. dehydratie B. valneiging | A. dehydratie Bij koorts, diarree, braken en hoge omgevingstemperatuur is er een verhoogd risico op dehydratie, wat bestreden kan worden met een fysiologisch zout infuus |
| Wat is GEEN risicofactor voor een ulcus pepticum bij NSAID gebruik? A. dehydratie B. DM C. hartfalen D. reumatoïde artritis | A. dehydratie |
| Waarover kunt u bij het Lareb informatie inwinnen? A. bijwerkingen B. intoxicaties C. medicijnkosten D. rationele farmacotherapie | A. bijwerkingen |
| Welk mechanisme draagt het meest bij aan de pijnstillende werking van morfine? A. door agonisme van de δ-receptor B. door antagonisme van de δ-receptor C. door antagonisme van de μ-receptor D. door agonisme van de μ-receptor | D. door agonisme van de μ-receptor |
| Inactiviteit bij insuline-afhankelijke DM kan het risico op een hypoglykemie vergroten A. waar B. niet waar | B. niet waar Activiteit verhoogt juist het risico op een hypoglykemie bij insuline-afhankelijke DM |
| Welke bijwerking komt het minst voor bij heparine? A. priapisme B. trombocytopenie type I C. urticaria en pruritus D. verhoogde transaminasewaarden | A. priapisme |
| Een biguanide veroorzaakt insulineafgifte, afhankelijk van de glucosespiegel A. waar B. niet waar | B. niet waar Biguaniden (metformine) verminderen de glucoseproductie in lever en verhogen insulinegevoeligheid van perifere weefsels, waardoor glucoseopname toeneemt. SU-derivaten stimuleren onafhankelijk van glucoseconcentratie de afgifte van insuline |
| Wat voor type reactie is glucuronidering? A. type I B. type II | B. type II |
| Wat is een intentionele factor mbt reden tot therapietrouw? A. analfabetisme B. kennisgebrek C. slechtziendheid D. vergeetachtigheid | B. kennisgebrek Niet-intentionele factoren: vergeetachtigheid, beperkt vermogen om behandeling te begrijpen, onherkenbaarheid middel, kosten behandeling, analfabetisme, slechtziendheid |
| Voor welk van de volgende geneesmiddelen is het NIET verplicht de indicatie op het recept te vermelden? A. bifonazol B. rifampicine C. fluconazol D. carbamazepine | A. bifonazol |
| Welk van de volgende geneesmiddelen is een TCA? A. amitryptiline B. citalopram C. fluoxetine D. olanzapine | A. amitryptiline |
| Voor welk van de volgende geneesmiddelen is het NIET verplicht de indicatie op het recept te vermelden? A. carbamazepine B. methotrexaat C. levetiracetam D. rifampicine | C. levetiracetam |
| Lifestyle aanpassing kan als monotherapie worden gebruikt bij DM II A. waar B. niet waar | A. waar |
| Bij pre-existent leverfalen is er verhoogde vorming van hepatotoxische metabolieten bij paracetamolgebruik A. waar B. niet waar | A. waar Risicofactoren voor ontwikkelen leverschade: pre-existent leverbeschadiging, alcoholisme, slechte voedingstoestand |
| Wat behoeft extra aandacht mbt NCE ('new chemical entity')? A. bijwerkingen B. generieke substitutie C. kosten D. therapietrouw | A. bijwerkingen NCE is een geneesmiddel met een nieuwe chemische stof. Omdat het een nieuwe werkzame stof bevat, wordt extra aandacht voor onverwachte bijwerkingen gevraagd. |
| Loperamide is motiliteitsremmend middel. 40% geabsorbeerd. <1% systemische circulatie door first-pass effect. Wat betekent dit voor farmacokinetiek? A. beperkte biologische beschikbaarheid B. beperkte klaring C. klein verdelingsvolume D. korte T1/2 | A. beperkte biologische beschikbaarheid Biologische beschikbaarheid (F) is de fractie van de toegediende dosis de onveranderd de algemene circulatie bereikt en die is bij loperamide zeer beperkt |
| 63 j man gevallen direct na opstaan uit zittende houding na lunch. Gebruikt acenocoumarol, enalapril, metformine, glimepiride, simvastatine, nortriptyline. Welk middel draagt bij aan val? A. glimepiride B. metformine C. nortriptyline D. simvastatine | C. nortriptyline >10% nortriptyline last van orthostatische hypotensie. Enalapril en metformine geven geen valneiging. Hypoglykemie na maaltijd onwaarschijnlijk bij glimepiride |
| Tijdens gebruik van een SU-derivaat vindt insulineafgifte plaats, onafhankelijk van de glucosespiegel A. waar B. niet waar | A. waar |
| De biologische beschikbaarheid van een geneesmiddel bij intraveneuze toediening is: A. 0,5 B. 1 C. even hoog als bij orale toediening D. op basis van deze gegevens niet te voorspellen | B. 1 |
| De tijd tot het ontwikkelen van een steady state is alleen afhankelijk van de halfwaardetijd A. juist B. onjuist | A. juist |
| Een belangrijke bijwerking van een SSRI is: A. hyponatriëmie B. ritmestoornissen | A. hyponatriëmie Ritmestoornissen zijn een mogelijke bijwerking van TCA's |
| Welke combinatie van 2 middelen verhoogt de kans op een hyponatriëmie het meest? A. digoxine en hydrochloorthiazide B. digoxine en paroxetine C. metoprolol en hydrochloorthiazide D. paroxetine en hydrochloorthiazide | D. paroxetine en hydrochloorthiazide Bij combinatie met carbamazepine, SSRI's, sommige antipsychotica neemt de kans op hyponatriëmie toe bij gebruik van hydrochloorthiazide |
| De werkingsduur van benzo's wordt NIET bepaald door: A. dosering B. nierfunctie C. resorptiesnelheid | B. nierfunctie |
| Sedatie en sufheid kunnen optreden bij het gebruik van: A. SSRI's B. TCA's C. SSRI's en TCA's D. geen van beide | C. SSRI's en TCA's |
| Bij welke stollingsfactor is vitamine K NIET noodzakelijk in de synthese? A. factor II B. factor V C. factor VII D. factor IX | B. factor V Vitamine K afhankelijke stollingsfactoren: 1972 |
| Voor methotrexaat is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden. A. waar B. niet waar | A. waar |
| Welk type heparine geïnduceerde trombopenie kan na 1-4 dagen optreden? A. HIT type I B. HIT type II | A. HIT type I |
| Welke patiëntfactor/comorbiditeit vergroot de kans het meest op een ademdepressie als gevolg van morfine? A. bedlegerigheid B. COPD C. harfalen D. verwardheid | B. COPD |
| Pte 70 j heeft trombocytenaantal van 50 x 10^9/L. Welk geneesmiddel heeft dit het meest waarschijnlijk veroorzaakt? A. diclofenac B. fraxiparine C. omeprazol D. temazepam | B. fraxiparine Fraxiparine is een LMWH, waarbij als relatief zeldzame maar zeer ernstige bijwerking trombocytopenie kan optreden (HIT) |
| Welk van de volgende geneesmiddelen is een krachtige remmer van CYP3A4? A. amoxicilline B. claritromycine C. cotrimoxazol D. doxycycline | B. claritromycine Claritromycine is een sterke remmer van CYP3A4 |
| Bradycardie is een bijwerking van spironolacton A. waar B. onwaar | B. onwaar |
| Wat wordt door het enzym cyclo-oxygenase omgezet? A. arachidonzuur B. prostacycline C. prostaglandine H2 D. tromboxane | A. arachidonzuur Cyclo-oxygenase zet arachidonzuur om in prostaglandine H2, dat vervolgens door andere enzymen wordt omgezet in prostaglandinen, prostacylcine en tromboxanen |
| Gewichtsafname is een vaak voorkomende bijwerking van: A. paroxetine B. citalopram | B. citalopram Minder eetlust en gewichtsafname komen relatief vaak (1-10%) voor bij het gebruik van citalopram |
| Tot welke groep geneesmiddelen hoort spironolacton? A. ACE-remmers B. aldosteronantagonisten C. bètablokkers D. lisdiuretica | B. aldosteronantagonisten Valt onder kaliumsparende diuretica en is een competitieve antagonist van aldosteronop de aldosteronreceptor |
| Welke bijwerking komt het minst voor bij nadroparine? A. hyperkaliëmie B. misselijkheid C. spinale hematomen D. stevige knobbels over het lichaam | A. hyperkaliëmie |
| Voor oxytonin is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Welke geneesmiddel geeft een grotere kans op leverschade bij gelijktijdig gebruik van paracetamol? A. azitromycine B. carbamazepine C. rifampicine D. geen van drieën | D. geen van drieën |
| Tot welke groep geneesmiddelen hoort verapamil? A. ACE-remmers B. bètablokkers C. calciumantagonisten D. kaliumsparende diuretica | C. calciumantagonisten |
| Welke van onderstaande medicamenten is de meest waarschijnlijke veroorzaker van angio-oedeem? A. enalapril B. hydrochloorthiazide C. metoprolol D. triamtereen | A. enalapril Angio-oedeem is relatief zeldzame, maar bekende bijwerking van ACE-remmers, zoals enalapril |
| Welke van de volgende geneesmiddelen heeft de minste invloed op de rijvaardigheid? A. carbamazepine B. clemastine C. enalapril D. fentanyl pleister | C. enalapril Opiaten, sommige anti-epileptica (carbamazepine) en antihistaminica (clemastine) verminderen de rijvaardigheid (allen categorie 3) |
| Een delier bij ouderen komt met name voor bij het gebruik van een: A. diureticum B. TCA | B. TCA |
| De halfwaardetijd van digoxine is: A. 10-30 uur B. 30-40 uur | B. 30-40 uur |
| Voor fentanyl is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | B. niet waar Wel vermelden: handtekening, sterkte en hoeveelheid volledig uitgeschreven, volledig adres arts (telnummer), datum, 1 geneesmiddel per recept, alle gegevens patiënt, herhalingen volledig uitgeschreven, onuitwisbare inkt |
| Het geneesmiddelmetabolisme vindt plaats in de lever via biotransformatie middels type I en type II reacties. Wat voor type reactie is reductie? A. type I B. type II | A. type I Type I reacties: hydrolyse, oxidatie, reductie |
| Een risicofactor voor het ontwikkelen van hyperkaliëmie bij spironolacton is: A. diabetes B. lagere leeftijd | A. diabetes |
| Welke benzodiazepine heeft de langste halfwaardetijd? A. diazepam B. lorazepam C. temazepam | A. diazepam |
| Wat is een bijwerking van digoxine? A. haaruitval B. hyperkaliëmie C. ritmestoornissen D. tinnitus | C. ritmestoornissen |
| Cyclo-oxygenase zet arachidonzuur om in prostaglandine H2 A. waar B. niet waar | A. waar |
| Voor methotrexaat is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | A. waar |
| Voor temazepam is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Welk van de kenmerken past bij een HIT type II? A. 1-4 dagen na start heparine B. 30% trombose, zelden bloedingscomplicaties C. geen anti-HEP/PF4 antilichamen D. trombocytenaantal 100 x10^9/L | B. 30% trombose, zelden bloedingscomplicaties HIT II ontstaat 5-10 dagen na start heparine, trombocytenaantal 30-55x 10^9/L, wel anti-HEP/PF4 antilichamen, 30% trombose, zelden bloedingscomplicaties. STAKEN HEPARINE! |
| Voor betaxolol is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden. A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Codeïne is een ... werkend opioïd A. sterk B. zwak | B. zwak |
| Cyclo-oxygenase zet prostaglandine H2 om in tromboxanen A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Wat is GEEN bijwerking van oxazepam? A. afname eetlust B. angst C. valneiging | A. afname eetlust |
| Welke geneesmiddelen vergroten NIET de kans op obstipatie bij gelijktijdig gebruik van opiaten? A. anticholinergica B. antidepressiva C. bètablokkers D. diuretica | C. bètablokkers |
| Het werkingsmechanisme van acenocoumarol is: A. neutralisatie stollingsfactoren B. remming trombocytenaggregatie C. verminderde chemotaxis trombocyten D. vitamine K-antagonist | D. vitamine K-antagonist |
| Na het staken van fenprocoumon is het effect voor hoeveel tijd later nog merkbaar? A. 1-2 weken B. 24 uur C. 3-4 dagen D. 36-48 uur | A. 1-2 weken Fenprocoumon heeft een T1/2 van 160 uur |
| Hyponatriëmie kan optreden bij het gebruik van: A. geen van beide B. SSRI's C. SSRI's en TCA's D. TCA's | B. SSRI's TCA's hebben bijwerkingen van anticholinerge aard (droge mond, obstipatie, urineretentie, verward), antihistaminerg (sedatie), anti-noradrenerg (orthostatische hypotensie), kinidineachtig (ritmestoornissen) |
| Wat is GEEN eigenschap van een NSAID? A. analgetisch B.anti-inflammatoir C. antipyogeen D. antipyretisch | C. antipyogeen |
| Welk geneesmiddel vergroot de kans op het 'doorschieten' van de PT (in INR) het meest? A. amoxicilline B. benzylpenicilline C. cotrimoxazol D. doxycycline | C. cotrimoxazol Cotrimoxazol potentieert de werking van coumarines, waardoor de INR kan veranderen |
| CyP2E1 ontgiftigt hepatotoxische metabolieten in de lever A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Wat is een indicatie voor een TCA? A. angst en depressie B. depressie C. depressie, angst en neuropathische pijn D. neuropathische pijn en depressie | D. neuropathische pijn en depressie TCA's zijn niet geïndiceerd bij angststoornissen |
| Morfine is een ... werkend opioïd A. sterk B. zwak | A. sterk |
| Welke ziekte verhoogt de kans op ademdepressie bij gebruik van opiaten? A. COPD B. diabetes C. hypothyreoïdie D. syndroom van Cushing | A. COPD |
| Wat voor type reactie is hydrolyse? A. type I B. type II | A. type I |
| Wat is GEEN trombocytenaggregatieremmer? A. acetylsalicylzuur B. clopidogrel C. dipyridamol D. fenprocoumon | D. fenprocoumon Fenprocoumon is een vitamine K-antagonist |
| TCA's geven icm diuretica een verhoogde kans op orthostase A. juist B. onjuist | A. juist |
| Het werkingsmechanisme van nadroparine is: A. neutralisatie stollingsfactoren B. remming trombocytenaggregatie C. verminderde chemotaxis trombocyten D. vitamine K-antagonist | A. neutralisatie stollingsfactoren |
| Bij DM II is er sprake van een ... insulinetekort A. absoluut B. relatief | B. relatief |
| Meer selectieve COX-2 remmers geven minder renale bijwerkingen A. waar B. niet waar | B. niet waar COX-1 enzym zorgt voor gastro-intestinale bijwerkingen en renale bijwerkingen. COX-2 geeft renale bijwerkingen |
| Tot welke groep geneesmiddelen hoort lisinopril? A. ACE-remmers B. aldosteronantagonisten C. bètablokkers D. lisdiuretica | A. ACE-remmers |
| Tot welke groep geneesmiddelen hoort sotalol? A. ACE-remmers B. aldosteronantagonisten C. bètablokkers D. lisdiuretica | C. bètablokkers |
| wat is GEEN indicatie voor het starten van een benzodiazepine? A. OCD B. onthoudingsverschijnselen C. slaaptstoornis | A. OCD |
| Temazepam, lorazepam en oxazepam verschillen van elkaar in ...: A. farmacodynamiek B. farmacokinetiek | B. farmacokinetiek Farmacodynamiek is wat het medicijn met het lichaam doet Farmacokinetiek is wat het lichaam met het medicijn doet |
| Welk geneesmiddel heeft het sterkste analgetische effect? A. codeïne B. fentanyl C. morfine D. naloxon | B. fentanyl |
| Bij het voorschrijven van opiaten is op het recept geen handtekening noodzakelijk; een paraaf is voldoende A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Welk van deze geneesmiddelen is GEEN enzyminducer? A. carbamazepine B. erytromycine C. rifampicine D. st-jans kruid | B. erytromycine |
| Welk geneesmiddel vermindert het meest waarschijnlijk de absorptie van ciprofloxacine bij gelijktijdige orale inname? A. amlodipine B. enalapril C. ferrofumaraat D. metformine E. simvastatine | C. ferrofumaraat Melkproducten, antacida, ijzerpreparaten of met mineralen verrijkte dranken (multivitamine) kunnen de resorptie van ciprofloxacine verminderen |
| Wat is een contra-indicatie voor het gebruik van een ACE-remmer? A. angio-oedeem B. anurie door nierinssuficiëntie C. ernstige hyponatriëmie D. hypovolemie | A. angio-oedeem |
| Welk geneesmiddel kan het SJS opwekken? A. allopurinol B. NSAID C. prednison D. rifampicine | A. allopurinol |
| Trombocytopathie kan optreden bij het gebruik van: A. geen van beide B. SSRI's C. SSRI's en TCA's D. TCA's | B. SSRI's |
| Een contra-indicatie voor het gebruik van TCA's is: A. depressie met vitale kenmerken B. een recent myocardinfarct C. verlengde QT-tijd | B. een recent myocardinfarct C. verlengde QT-tijd |
| Wat hoef je NIET toe te dienen bij een hypoglykemie? A. glucagon B. glucose C. insuline D. koolhydraten | C. insuline |
| Temazepam heeft een halfwaardetijd van ...: A. 16-21 uur B. 7-11 uur | B. 7-11 uur |
| Bij gelijktijdig gebruik van NSAID's en welke groep geneesmiddelen geeft GEEN verhoogd risico op nierfalen? A. ACE-remmers B. bètablokkers C. lisdiuretica D. thiazidediuretica | B. bètablokkers |
| NSAID's en prostaglandinesynthetaseremmers zijn andere namen voor dezelfde geneesmiddelen A. waar B. niet waar | A. waar |
| Pt gebruikt acenocoumarol en heeft INR 7,2. Ze heeft een maagbloeding. Wat moet je toedienen om snel en effectief de stolling te normaliseren? A. protamine B. trombocytentransfusie C. vierstollingsfactorenconcentraat D. vitamine K | C. vierstollingsfactorenconcentraat Afhankelijk van ersnt/aard bloeding vitamine K-antagonist tijdelijk/definitief staken. Lichte bloeding 10-20 mg fyomenadion oraal, ernstige bloeding infuus vierstollingsfactorenconcentraat |
| Oxazepam is een metaboliet van diazepam A. waar B. niet waar | A. waar |
| Bij bezetting van welke receptor ontstaat dysforie? A. κ-receptor B. μ-receptor | A. κ-receptor Bezetting van μ-receptor leidt tot euforie |
| Welke belangrijke maatregel moet men nemen ter voorkoming van problemen bij coumarinederivaten? A. frequente INR monitoring B. NSAID gelijktijdig starten C. patiënt een rollator aanraden D. vaste dosering gebruiken | A. frequente INR monitoring |
| Na het staken van acenocoumarol is het effect voor hoeveel tijd later nog merkbaar? A. 12 uur B. 48 uur C. 5-7 dagen D. ca. 3 dagen | B. 48 uur |
| Bij een opiatenrecept moet altijd naam, adres en telefoonnummer van de voorschrijvend arts op het recept vermeld staan. Deze stelling is: A. juist B. onjuist | A. juist |
| Tijdens gebruik van een SU-derivaat vindt insulineafgifte plaats, onafhankelijk van de glucosespiegel A. waar B. niet waar | A. waar |
| Pt gebruikt citalopram. Natriumgehalte 130 mmol/l. Welk advies nu op basis van natriumgehalte? A. extra fruit en tomaten innemen B. <2L water/dag, ruime eiwit/zout inname C. ruim water drinken, minstens 3L/dag D. starten met hydrochloorthiazide | B. <2L water/dag, ruime eiwit/zout inname SSRI's kunnen een inadequate ADH secretie veroorzaken waardoor minder vocht wordt uitgescheiden en een hyponatriëmie ontstaat. Thiaziden vergroten risico op dit syndroom. Vocht inname beperken is belangrijk! |
| Welke maximale dosering paracetamol wordt aanbevolen bij patiënten die chronisch alcohol gebruiken? A. max 0,5 gram/dag B. max 2 gram/dag C. max 4 gram/dag D. max 6 gram/dag | B. max 2 gram/dag Bij chronisch gebruik max 2,5 gram/dag; bij chronisch alcoholgebruik, chronische ondervoeding, dehydratie, milde-matige leverinsufficiëntie, syndroom Gilbert max 2 gram/dag |
| Wat voor type reactie is hydrolyse? A. type I B. type II | A. type I |
| De farmacologische eigenschappen van TCA's zijn: A. alle antwoorden zijn juist B. anticholinerg C. antihistaminerg D. antinoradrenerg | A. alle antwoorden zijn juist |
| D "s/" op een recept staat voor: A. scribe B. signa | B. signa |
| Wat is de eerste keus voor de behandeling van hypertensie bij iemand met DM? A. ACE-remmer B. bètablokker C. calciumantagonist D. thiazidediureticum | A. ACE-remmer Perfusiedrukin glomerulus wordt verlaagd, wat gunstig is voor pt met diabetische nefropathie en andere nierziekten gepaard met proteïnurie |
| Als een patiënt urticaria krijgt bij het gebruik van een geneesmiddel dan moet dit acuut gestopt worden A. juist B. onjuist | B. onjuist |
| Met welke groep geneesmiddelen bestaat door interactie het grootste risico op hypoglykemie bij SU-derivaat gebruik? A. bètablokkers B. chinolonen C. opiaten D. SSRI's | A. bètablokkers Niet-selectieve bètablokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen |
| Wat zijn de eerste verschijnselen bij een hypoglykemie? A. deactivatie adrenerge systeem B. neuroglycopene verschijnselen C. stimulatie adrenerge systeem D. verwardheid | C. stimulatie adrenerge systeem |
| Wat is de indicatie van dipyridamol? (Secundaire) preventie bij ...: A. myocardinfarct B. perifeer arterieel vaatlijden C. stabiele angina pectoris D. TIA/herseninfarct | D. TIA/herseninfarct |
| Hoe vaak komen toxicodermieën voor bij amoxicilline-gebruik bij patiënten met mononucleosis infectiosa? A. 10% B. 25% C. 50% D. 90% | D. 90% |
| Wat is GEEN risico voor het ontwikkelen van een cystitis? A. DM B. overactieve detrusor C. prostaathyperplasie D. prostatitis | B. overactieve detrusor |
| Welke geneesmiddelengroep beïnvloedt NIET potentieel de rijvaardigheid in kader van wegenverkeerswet? A. antipsychotica B. benzodiazepines C. SSRI's D. TCA's | C. SSRI's |
| In de herstelfase van een myocardinfarct wordt het afgeraden amitryptiline te geven A. juist B. onjuist | A. juist |
| Welke voorzorgsmaatregel hoeft NIET genomen te worden bij het voorschrijven van een benzo als slaapmiddel? A. goede pt instructie B. intermitterend voorschrijven C. slaapdagboek bijhouden | C. slaapdagboek bijhouden |
| Op welke bijwerking moet je bedacht zijn bij gebruik van een TCA bij een patiënt met anorexia? A. hyponatriëmie B. orthostase | B. orthostase |
| Wat is de belangrijkste bijwerking van glimepiride? A. hypoglykemie B. lactaatacidose | A. hypoglykemie |
| TCA's veroorzaken anticholinerge, antihistaminerge en anti-noradrenerge bijwerkingen. Dehydratie verhoogt de kans op: A. alle antwoorden zijn juist B. anticholinerge bijwerkingen C. antihistaminerge bijwerkingen D. antinoradrenerge bijwerkingen | D. antinoradrenerge bijwerkingen |
| Wat is GEEN indicatie voor het starten van een benzodiazepine? A. epileptisch insult B. myasthenia gravis C. pre-medicatie bij OK | B. myasthenia gravis |
| Categorie 1 mbt beïnvloeding van rijgedrag staat gelijk aan een bloedalcoholpercentage van ... promille. A. <0,2 B. <0,4 C. <0,5 D. <0,6 | C. <0,5 Categorie 2 heeft promille van 0,5-0,8 |
| Ceftazidim is een ... cefalosporinen A. 1e generatie B. 2e generatie C. 3e generatie D. 4e generatie | C. 3e generatie |
| Voor welk van de volgende geneesmiddelen is het NIET verplicht de indicatie op het recept te vermelden? A. rifampicine B. methotrexaat C. ranibizumab D. carbamazipine | C. ranibizumab |
| Fenproucom gebruik, INR >7. Geen acute bloeding Welk antidota toedienen volgens richtlijn om bloedingsrisico te verkleinen? A. protamine B. trombocytentransfusie C. vierfacorenconcentraat D. vitamine K gedurende enkele dagen | D. vitamine K gedurende enkele dagen Vitamine K is geschikt om het effect van fenprocoumon tegen te gaan, waarbij de toediening van vit K enkele dagen moet worden gecontinueerd ivm de lange T1/2 van fenprocoumon. Bij een acute bloeding wordt vierfactore |
| Wat is een specialité van fluoxetine? A. floxapen B. nortrilen C. prozac D. seroxat | C. prozac |
| Triamtereen is een ...: A. kaliumsparend diureticum B. lisdiureticum | A. kaliumsparend diureticum |
| Wat is GEEN contra-indicatie voor het gebruik van chloorthalidon? A. anurie B. hartfalen klasse II of III C. hypertensie tijdens zwangerschap D. zoutverliezende nefropathieën | B. hartfalen klasse II of III Thiazide zijn geïndiceerd bij hypertensie en dyspneu en oedeem bij mild hartfalen. Wanneer de nierfunctie gestoord is, werken thiaziden minder goed en is een lisdiureticum geïndiceerd |
| Wat wordt voorgeschreven voor secundaire preventie na een myocardinfarct? A. bètablokker B. calciumantagonist | A. bètablokker |
| Benzodiazepines kunnen de afhankelijkheid van opioïden versterken A. juist B. onjuist | A. juist |
| Wat is de eerste keus voor de behandeling van hypertensiva bij iemand met chronisch, stabiel hartfalen? A. ACE-remmer B. bètablokker C. calciumantagonist D. thiazidediureticum | A. ACE-remmer ACE-remmers verlagen effectief de bloeddruk en het tienjaarsrisico op cardiovasculaire mortaliteit en morbiditeit |
| Welke benzodiazepine is het beste geschikt als slaapmiddel? A. midazolam B. oxazepam C. temazepam | C. temazepam |
| Novorapid is een ... insuline A. middellangwerkend B. snelwerkend | B. snelwerkend |
| De halfwaardetijd van oxazepam is: A. 36-47 uur B. 4-15 uur C. 47-60 uur | B. 4-15 uur |
| Het werkingsmechanisme van acenocoumarol is: A. neutralisatie stollingsfactoren B. remming trombocytenaggregatie C. verminderde chemotaxis trombocyten D. vitamine K-antagonist | D. vitamine K-antagonist |
| Tolbutamide is een ...: A. biguanide B. SU-derivaat | B. SU-derivaat |
| Pt heeft eGFR van 15 ml/min. Welke van onderstaande medicijnen is nu relatief gecontra-indiceerd? A. acenocoumarol B. metformine C. metoprolol D. simvastatine | B. metformine Bij nierfunctie van 15 ml/min is mn metformine relatief gecontra-indiceerd vanwege het risico op lactaatacidose door accumulatie |
| Wat is het verschil tussen paracetamol en NSAID's? In tegenstelling tot NSAID's is paracetamol niet: A. koortswerend B. ontstekingsremmend C. pijnstillend | B. ontstekingsremmend |
| Gliclazide wordt omgezet in actieve metabolieten die door de nieren uitgescheiden worden. A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Slaapproblemen die ... dan twee weken duren zijn een belangrijke indicatie voor benzodiazepines A. korter B. langer | A. korter |
| Bij bezetting van welke receptor treed een ademhalingsdepressieve werking op? A. κ-receptor B. μ-receptor | B. μ-receptor |
| Voor welke van de volgende geneesmiddelen is het NIET verplicht de indicatie op het recept te vermelden? A. rifampicine B. celecoxib C. methotrexaat D. carbamazepine | B. celecoxib |
| Het antalgische effect van codeïne is ... van dat van morfine A. 1/20 B. 1/10 C. 1/5 D. 1/2 | B. 1/10 |
| Anti-epileptica versterken het sedatieve effect van benzodiazepines A. juist B. onjuist | A. juist Valproïnezuur heeft bv vaak slaperigheid als bijwerking en versterkt de centraal dempende effecten van benzodiazepines |
| Welke groep antibiotica remt CYP3A4 sterk? A. aminoglycosiden B. bèta-lactam antibiotica C. chinolonen D. macroliden | D. macroliden |
| Wat is GEEN belangrijke indicatie voor een thiazidediureticum? A. atriumfibrilleren B. hartfalen C. hypertensie D. renale diabetes insipidus | A. atriumfibrilleren |
| Wat is GEEN verschijnsel van een hypoglykemie? A. tachycardie B. transpireren C. tremor D. hypothermie | D. hypothermie |
| Amitryptiline is een: A. SSRI B. TCA | B. TCA |
| Macroliden remmen de ... van bacteriën A. aanmaak van essentiële metabolieten B. celwandsynthese C. eiwitsynthese D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie | C. eiwitsynthese |
| Aminoglycosiden remmen de ... van bacteriën A. aanmaak van essentiële metabolieten B. celwandsynthese C. eiwitsynthese D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie | C. eiwitsynthese |
| wat is een type II reactie van geneesmiddelenmetabolisme? A. acetylering B. hydrolyse C. oxidatie D. reductie | A. acetylering |
| Ter preventie van een ulcus pepticum door NSAID gebruik kan er voor een selectieve COX-2 gekozen worden A. waar B. niet waar | A. waar Meer selectieve COX-2 remmers (celecoxib) geven minder gastro-intestinale bijwerkingen (wel renale bijwerkingen) |
| Hoeveel keer is trimethoprim icm een sulfonamide (samen: cotrimoxazol) effectiever dan trimethoprim alleen? A. 1-2x B. 5-10x C. 20-25x D. 40-50x | B. 5-10x |
| Het reboundfenomeen is een paradoxale reactie op benzodiazepines A. juist B. onjuist | B. onjuist |
| Een belangrijke indicatie voor enalapril is: A. atriumfibrilleren B. diabetische proteïnurie | B. diabetische proteïnurie |
| Hoeveel procent van codeïne wordt omgezet in morfine? A. 0% B. 10% C. 25% D. 50% | B. 10% |
| Als een patiënt anafylaxie krijgt bij het gebruik van een geneesmiddel dan moet dit acuut gestopt worden A. juist B. onjuist | A. juist |
| Waar kan de INR bij stijgen? A. braken B. hypothyreoïdie C. koorts D. verbetering leverfunctie | C. koorts |
| Mictiestoornissen kunnen optreden bij het gebruik van: A. SSRI's B. SSRI's en TCA's C. TCA's D. geen van beide | C. TCA's Het anticholinergisch effect (blokkade muscarinereceptor) kan leiden tot mictiestoornissen |
| Voor claritromycine is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Wat is een belangrijke indicatie voor digoxine? A. atriumfibrilleren met snelle ventrikelvolgfrequentie B. diabetische proteïnurie C. secundaire preventie na myocardinfarct D. voorkomen van kaliumdepletie bij gebruik van lisdiuretica | A. atriumfibrilleren met snelle ventrikelvolgfrequentie |
| SSRI's geven icm NSAID's een verhoogd bloedingsrisico A. juist B. onjuist | A. juist |
| Wat is de belangrijkste bijwerking van metformine? A. hypoglykemie B. lactaatacidose | B. lactaatacidose |
| Welke bijwerking kunnen ACE-remmers hebben? A. hyperkaliëmie B. hypokaliëmie | A. hyperkaliëmie Tevens: nierfalen, hypotensie, valneiging, angio-oedeem van oro-nasofarynxgebied en kriebelhoest |
| Wat is het antidotum voor paracetamol? A. N-acetylcysteïne B. naloxon | A. N-acetylcysteïne |
| Ernstige huidreacties zoals SJS en TEN kunnen veroorzaakt worden door allopurinol A. juist B. onjuist | A. juist |
| Welke van de volgende antidepressiva veroorzaakt het frequenst orthostatische hypotensie? A. amitriptyline B. citalopram C. fluoxetine D. paroxetine | A. amitriptyline Orthostatische hypotensie is bijwerking van TCA en niet van SSRI |
| Welk medicament hoeft NIET obv farmacokinetische argumenten in dosering aangepast te worden wanneer creatinine serum stijgt van 80 naar 150 in 1 dag? A. digoxine B. metoprolol C. sotalol | B. metoprolol Metoprolol wordt door lever tot inactieve metabolieten gemetaboliseerd, voornamelijk door CyP2D6 |
| Hoeveel tijd na het starten van paroxetine moet er minimaal voorbij gaan voordat symptomen van een SIADH optreden? A. 10 uur B. 1 dag C. 7 dagen D. 40 dagen | C. 7 dagen |
| De halfwaardetijd van flumazenil is ... dan dat van temazepam A. korter B. langer | A. korter |
| Voor carbamazepine is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | A. waar |
| Een verlengde QT-tijd is een contra-indicatie voor het gebruik van: A. citalopram B. fluoxetine C. paroxetine D. nortriptyline | A. citalopram |
| Naast depressie kan paroxetine nog voor andere indicaties gebruikt worden. Wat is volgens de registratietekst en richtlijnen een correcte indicatie voor paroxetine? A. angststoornis B. delier C. neuropathische pijn D. slaapstoornis | A. angststoornis Paroxetine is een SSRI, die naast depressie ook geïndiceerd zijn voor de behandeling van angststoornissen |
| Welke medicament is NIET geschikt om de hartfrequentie bij atriumfibrilleren te verminderen? A. digoxine B. metoprolol C. nifedipine D. verapamil | C. nifedipine Nifedipine induceert (itt verpamil) geen bradycardie door een selectief effect op de bloedvaten, waardoor de bloeddruk verlaagt wordt en een reflex tachycardie kan optreden |
| Visusstoornissen kunnen optreden bij het gebruik van A. geen van beide B. SSRI's C. SSRI's en TCA's D. TCA's | D. TCA's |
| OCD is een indicatie voor: A. fluoxetine B. amitriptyline | A. fluoxetine SSRI's hebben ook een uitgesproken anxiolytische werking, waardoor ze een rol hebben bij de bestrijding van angststoornissen |
| Waarmee gecombineerd geeft digoxine een verhoogde kans op bradycardie? A. aldosteronantagonist B. AT2-antagonist C. bètablokker D. lisdiureticum | C. bètablokker |
| Waar is de insulineresistentie NIET toegenomen bij DM II? A. lever B. pancreas C. spier D. vet | B. pancreas |
| Wat is het werkingsmechanisme van SSRI's? A. alle antwoorden zijn juist B. anticholinerg C. antinoradrenerg D. serotoninepotentiëring | D. serotoninepotentiëring |
| Wat is de eerste keus antibiotica bij een CAP? A. amoxicilline B. azitromycine C. claritromycine D. doxycycline | A. amoxicilline |
| Wat is een NIET-intentionele factor mbt reden tot therapietrouw? A. ervaart behandeling als niet-noodzakelijk B. kosten behandeling (bijbetaling) C. negatieve attitude ten aanzien van geneesmiddel D. stigma aandoening | B. kosten behandeling (bijbetaling) |
| Wat is GEEN SSRI? A. citalopram B. fluoxetine C. nortriptyline D. paroxetine | C. nortriptyline Nortriptyline is een TCA |
| Welk geneesmiddel is een klassiek NSAID? A. celecoxib B. etoricoxib C. naproxen D. paracetamol | C. naproxen |
| Als een geneesmiddel sterk lipofiele eigenschappen heeft, wordt het verdelingsvolume: A. verkleind B. vergroot | B. vergroot |
| CYP2E1 is een hepatotoxisch metaboliet welke gevormd wordt bij paracetamolgebruik A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Cyclo-oxygenase zet prostaglandine H2 om in prostaglandinen A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Bij herhalingsrecept opiaten moeten de sterkte en het aantal eenheden uitgeschreven worden A. waar B. niet waar | A. waar Sterkte en het aantal af te leveren eenheden moeten voluit geschreven worden. De maximale dosis hoeft echter niet volledig worden uitgeschreven |
| Waarmee kan een MRSA-infectie behandeld worden? A. benzylpenicilline B. flucloxacilline C. tetracyclinen D. vancomycine | D. vancomycine |
| Atriumfibrilleren is een belangrijke indicatie voor een: A. ACE-remmer B. calciumantagonist | B. calciumantagonist Gebruik van bètablokkers, verapamil of diltiazem als eerste keuze om de hartfrequentie te reguleren bij AF-patiënten met een ejectiefractie >40%. <40% bètablokker of digoxine. |
| Een contra-indicatie voor het gebruik van temazepam is: A. alcoholabusus B. ernstige leverinsufficiëntie | B. ernstige leverinsufficiëntie |
| Bij TEN is >30% van het huidoppervlak aangedaan A. juist B. onjuist | A. juist |
| Bij kinderen moet het lichaamsgewicht of de lengte op het recept vermeld worden A. waar B. niet waar | A. waar Bij kinderen moeten naast de standaard gegevens, ook het lichaamsgewicht of lengte worden vermeld |
| Na hoeveel weken is amitriptyline werkzaam bij de behandeling van een depressie? A. 2-4 weken B. 5-6 weken | A. 2-4 weken |
| Bij welk van de volgende geneesmiddelen komt zonlichtovergevoeligheid het meeste voor? A. amoxicilline B. claritromycine C. cotrimoxazol D. doxycycline | D. doxycycline Fotosensibiliteit is een bekende bijwerking van tetracyclinen, zoals doxycycline |
| Welk van de volgende ontregelingen veroorzaakt trillerigheid, zweten en een hongergevoel? A. hyperglykemie B. hypoglykemie C. ketoacidose D. lactaact acidose | B. hypoglykemie |
| Welke bijwerking komt het minst voor bij acetylsalicylzuur? A. angio-oedeem B. dyspepsie C. leverinsufficiëntie D. urticaria | C. leverinsufficiëntie |
| Bij welk(e) type(n) HIT dien je heparine te staken? A. geen van beide B. type I C. type I en type II D. type II | D. type II |
| Digoxine wordt renaal geklaard A. juist B. onjuist | A. juist |
| In hoeveel procent van de bevolking is codeïne niet werkzaam? A. 0% B. 5% C. 10% D. 20% | C. 10% |
| Glibenclamide wordt omgezet in actieve metabolieten die door de nieren uitgescheiden worden A. waar B. niet waar | A. waar |
| Lisdiuretica worden voorgeschreven voor secundaire preventie na een myocardinfarct A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Wat zijn GEEN bèta-lactam antibiotica? A. carbapenems B. cefalosporinen C. penicillinen D. tetracyclinen | D. tetracyclinen |
| NSAID gebruik leidt tot water en zoutverlies A. waar B. niet waar | B. niet waar Leidt juist tot water en zoutRETENTIE |
| Aspart is een ... insuline A. kortwerkend B. snelwerkend | B. snelwerkend |
| De werkingsduur van benzo's wordt NIET bepaald door: A. dosering B. nierfunctie C. resorptiesnelheid | B. nierfunctie |
| Is grapefruitsap een enzyminhibitor of enzyminducer? A. enzyminhibitor B. enzyminducer | A. enzyminhibitor |
| Bij hypoglycaemia unawareness merkt de patiënt hypoglycaemieën niet goed A. waar B. niet waar | A. waar |
| Ernstige respiratoire insufficiëntie is een contra-indicatie voor het gebruik van lorazepam A. juist B. onjuist | A. juist |
| Wat behoort NIET tot de trias van Virchow? A. beschadiging vaatwand B. verhoogd cholesterol C. verhoogde stolbaarheid D. vertraagde bloedstroom | B. verhoogd cholesterol |
| Welk van deze geneesmiddelen is GEEN enzyminducer? A. carbamazepine B. erytromycine C. rifampicine D. st-jans kruid | B. erytromycine |
| Bij bezetting van welke receptor treedt een sederende werking op? A. κ-receptor B. μ-receptor | A. κ-receptor |
| TCA's geven icm thiazides een verhoogde kans op hyponatriëmie A. juist B. onjuist | B. onjuist |
| TCA's geven icm diuretica een verhoogde kans op orthostase A. juist B. onjuist | A. juist |
| Wat is GEEN toedieningsvorm van fentanyl? A. neusspray B. oromucosaal C. suppositorium D. transdermaal | C. suppositorium |
| De nier wordt prostaglandine afhankelijk in situaties dat er ... druk op de afferente nierarteriole staat A. veel B. weinig | B. weinig |
| Perifeer oedeem kan ontstaan bij NSAID gebruik A. waar B. niet waar | A. waar |
| Wat is GEEN bijwerking van diazepam? A. anterograde amnesie B. hypotensie C. spierzwakte | B. hypotensie |
| Welk van de volgende kenmerken beschrijft het klinisch belangrijkste verschil tussen diazepam en oxazepam? A. diazepam heeft een veel langere werkingsduur B. diazepam is een GABA agonist C. diazepam werkt sterker | A. diazepam heeft een veel langere werkingsduur Oxazepam is een metaboliet van diazepam met een gelijk werkingsmechanisme maar korte T1/2 |
| De werkingsduur van furosemide is: A. 4 uur B. 6 uur | B. 6 uur Furosemide = Lasix = Lasts six hours |
| Welke geneesmiddelengroep beïnvloedt NIET potentieel de rijvaardigheid ihkv wegenverkeerswet? A. anti-epileptica B. antihistaminica C. dopamine-antagonisten D. opiaten | C. dopamine-antagonisten Vallen in categorie 0 |
| Voor welke handeling heeft een arts GEEN toestemming nodig mbt het medicatieoverzicht van een patiënt volgens de AVG en de WGBO? A. doorsturen aan andere behandelaar B. gebruiken C. inzien D. opvragen | A. doorsturen aan andere behandelaar Er is toestemming van patiënt nodig voor het opvragen, inzien, gebruiken en bijwerken van medicatiegegevens. |
| Patiënten die NSAID's gebruiken hebben een verhoogde kans op een bloedingsneiging bij gelijktijdig gebruik van A. amitriptyline en paroxetine B. citalopram en fluoxetine C. citalopram en nortriptyline D. fluoxetine en nortriptyline | B. citalopram en fluoxetine |
| Heparine heeft GEEN belangrijke interactie met: A. corticosteroïden B. dipyridamol C. NSAID D. TCA | D. TCA |
| Anafylactoïde reacties werken volgens hetzelfde principe als anafylactische reacties A. juist B. onjuist | B. onjuist |
| Bij gelijktijdig gebruik van NSAID's en welke groep geneesmiddelen geeft GEEN verhoogd risico op gastro-intestinale bijwerkingen? A. coumarines B. RAAS-remmers C. SSRI's D. steroïden | B. RAAS-remmers |
| Wat voor effect heeft remming van CYP450 enzymen op de plasmaconcentratie van een geneesmiddel? A. hogere plasmaconcentratie B. lagere plasmaconcentratie | A. hogere plasmaconcentratie De inhibitie van CYP3A4 (het belangrijkste CYP450 enzymsysteem) zorgt voor het ontstaan van hogere bloedspiegels. Dit effect treedt direct op |
| Bij gelijktijdig gebruik van NSAID's en welke groep geneesmiddelen geeft GEEN verhoogd risico op nierfalen? A. ACE-remmers B. bètablokkers C. lisdiuretica D. thiazidediuretica | B. bètablokkers |
| Wat is een uiting van het reboundfenomeen? A. angst B. opwinding | A. angst |
| Ouderen hebben een hogere kans op orthostase als bijwerking bij gebruik van een TCA A. juist B. onjuist | A. juist |
| Wat is GEEN belangrijke indicatie voor verapamil? A. atriumfibrilleren B. hartfalen C. matige hypertensie D. onderhoudsmedicatie bij angina pectoris | B. hartfalen |
| Om het valrisico bij een ACE-remmer te verlagen is het verstandig deze in te nemen in de: A. avond B. ochtend | A. avond Valrisico bij ACE-remmer verlagen door: starten met lage dosering en langzaam ophogen, 's avonds innemen |
| Voor welke indicatie is een TCA altijd tweede keuze? A. ernstige depressie B. milde depressie C. neuropathische pijn D. angst | D. angst |
| Wat voor werking heeft lithium? A. antidepressief B. antidepressief en antipsychotisch C. antimanisch D. antimanisch en antidepressief | D. antimanisch en antidepressief |
| Wat is de eerste keus antibiotica voor behandeling voor een ongecomp. cystitis bij een niet-zwangere vrouw? A. ciprofloxacine B. fosfomycine C. nitrofurantoïne D. trimethoprim | C. nitrofurantoïne |
| Wat is GEEN goede optie bij een hypoglykemie met EMV dalingen? A. glucagon i.m. B. glucose i.v. C. glucose per os D. glucagon s.c. | C. glucose per os Dit heeft met name te maken met aspiratierisico |
| Koortsconvulsies zijn een indicatie voor het gebruik van benzodiazepines A. juist B. onjuist | A. juist Met name diazepam, clonazepam en midazolam |
| Welke maatregel moet men nemen als er een ernstige bijwerking of overdosering van clopidogrel is? A. actieve kool B. protamine C. trombocytentransfusie D. vitamine K en vierfactorenconcentraat | C. trombocytentransfusie |
| Het obstiperende effect bij codeïne gebruik is: A. sterk B. zwak | A. sterk |
| Wat behoort NIET tot de mogelijkheden om achter "s/" op een recept te staan? A. dosis B. geen voertuig besturen C. kuur afmaken D. tijdstip inname | A. dosis |
| Alle monoaminen spelen een rol bij stemmingsstoornissen A. juist B. onjuist | A. juist |
| Als er orthostase optreedt bij gebruik van TCA is het zinloos om de dosis te verlagen A. juist B. onjuist | B. onjuist |
| Hoeveel procent van de patiënten is volgens het WHO therapietrouw? A. 40% B. 50% C. 60% D. 75% | B. 50% |
| Welk geneesmiddel heeft het hoogste risico om een trombopenie te veroorzaken? A. bèta-lactam antibiotica B. NSAID's C. paracetamol D. cefalosporinen | A. bèta-lactam antibiotica NSAID's veroorzaken trombocytopathie. Heparines en bèta-lactam antibiotica veroorzaken trombocytopenie |
| Het werkingsmechanisme van acetylsalicylzuur als trombotisch profylacticum berust op: A. remming van TXA2 afbraak B. remming van TXA2 synthese C. remming van TXA2 opname in trombocyt D. TXA2 receptor blokkade | B. remming van TXA2 synthese Doet dit door irreversibele acetylering van het hiervoor benodigde enzym cyclo-oxygenase (COX). Cumulatief effect, want trombo's kunnen geen nieuw enzym maken. |
| Categorie 3 mbt beïnvloeding van rijgedrag staat gelijk aan een bloedalcoholpercentage van ... promille A. >0,5 B. >0,8 C. >1,0 D. >1,3 | B. >0,8 |
| Bij een lichte depressie is het niet zinvol om antidepressiva voor te schrijven A. juist B. onjuist | A. juist |
| De klaring is van belang om een bepaalde plasmaconcentratie te: A. halen B. houden | B. houden |
| Zijn anti-epileptica enzyminhibitors of enzyminducers? A. enzyminhibitors B. enzyminducers | B. enzyminducers |
| Welke benzodiazepine geniet de voorkeur bij de behandeling van angststoornissen? A. diazepam B. temazepam | A. diazepam Temazepam heeft een hele korte T1/2 |
| Voor alendroninezuur is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Het effect van enzyminhibitors treedt ... op A. direct B. na dagen tot weken | A. direct |
| In combinatie met welke stof wordt de absorptie van tetracyclinen NIET verminderd? A. calcium B. ijzer C. jodium D. magnesium | C. jodium Er ontstaat complexvorming tussen tetracyclinen en calcium, ijzer, zink en magnesium --> verminderde absorptie Dus vermijden: antacida, melk, ijzerpreparaten |
| Wat is de eerste keus behandeling van hypertensie bij iemand met atriumfibrilleren? A. ACE-remmer B. bètablokker C. calciumantagonist D. thiazidediureticum | B. bètablokker Wegens frequentiecontrole is een bètablokker geïndiceerd |
| Een lange halfwaardetijd kan veroorzaakt worden door: A. geringe klaring en groot verdelingsvolume B. geringe klaring en klein verdelingsvolume C. grote klaring en groot verdelingsvolume D. grote klaring en klein verdelingsvolume | A. geringe klaring en groot verdelingsvolume |
| Wanneer moet je bij een patiënt met een huidreactie door een geneesmiddel doorverwijzen naar het brandwondcentrum? A. >10% aangedane huid B. >30% aangedane huid C. bij blaarvorming D. bij elke huidreactie | B. >30% aangedane huid |
| Prostaglandines zorgen voor ... van de afferente nierarteriolen A. constrictie B. dilatatie | B. dilatatie Dit doen ze vooral wanneer er een sprake is van een lage glomerulaire druk Prostaglandines zijn een compensatiemechanisme, wat wordt geremd bij gebruik van NSAID's |
| Trimethoprim remt de ... van bacteriën A. aanmaak van essentiële metabolieten B. celwandsynthese C. eiwitsynthese D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie | A. aanmaak van essentiële metabolieten |
| Indien de glomerulaire filtratie is verminderd, kunnen geneesmiddelen: A. stapelen B. sneller geklaard worden | A. stapelen |
| De eerste keus SU-derivaat is: A. gliclazide B. glimepiride | A. gliclazide |
| Lisdiuretica worden voorgeschreven voor secundaire preventie na een myocard infarct A. waar B. niet waar | B. niet waar Thiazidediuretica worden voor secundaire preventie na een myocard infarct voorgeschreven |
| Op welke twee stollingsfactoren kunnen anticoagulantia aangrijpen? A. factor IIa en/of XIa B. factor V en/of Xa C. factor V en/of XIa D. factor Xa en/of IIa | D. factor Xa en/of IIa |
| Wat is GEEN contra-indicatie voor het gebruik van temazepam? A. ernstige leverfunctiestoornis B. myasthenia gravis C. ziekte van Lyme | C. ziekte van Lyme |
| Fentanyl heeft een sterke affiniteit voor de: A. κ-receptor B. δ-receptor C. θ-receptor D. μ-receptor | D. μ-receptor |
| Bij welke groep(en) patiënten moet je bedacht zijn op een paradoxale reactie bij gebruik van benzo's? A. het risico is op elke leeftijd hetzelfde B. kinderen C. zowel ouderen als kinderen | C. zowel ouderen als kinderen |
| Wat voor amnesie kan optreden bij therapeutische doseringen van benzodiazepines? A. anterograde amnesie B. retrograde amnesie | A. anterograde amnesie |
| Voor zolmitriptan is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Ouderen hebben een hogere kans op orthostase als bijwerking bij gebruik van een TCA A. juist B. onjuist | A. juist |
| Wat is de eerste keus voor de behandeling van hypertensiva bij een jonge (<50 jaar) patiënt? A. ACE-remmer B. bètablokker C. calciumantagonist D. thiazidediureticum | A. ACE-remmer |
| Enzyminhibitors hebben sneller effect dan enzyminducers A. juist B. onjuist | A. juist |
| Voor tiotropium is het verplicht de indicatie op het recept te vermelden A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Bij wat voor aandoening is de kans op hyperkaliëmie bij kaliumsparende diuretica als bijwerking NIET vergroot? A. diabetes B. diarree C. hartfalen D. nierfalen | B. diarree |
| Rifampicine remt de ... van bacteriën A. aanmaak van essentiële metabolieten B. celwandsynthese C. eiwitsynthese D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie | D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie |
| Vancomycine remt de ... van bacteriën A. aanmaak van essentiële metabolieten B. celwandsynthese C. eiwitsynthese D. nucleïnezuur replicatie/transcriptie | B. celwandsynthese |
| Welk benzodiazepine is het meest geschikt om een epileptisch insult te couperen? A. diazepam B. oxazepam C. temazepam | A. diazepam Couperen epileptisch insult: diazepam, clonazepam, midazolam |
| Patiënten met DM II hebben minder kans op nachtelijke hypoglykemiën bij gebruik van: A. glargine (bijv. lantus) B. NPH-insuline | A. glargine (bijv. lantus) Glargine is een zeer langwerkend insuline analoog |
| De biologische beschikbaarheid is afhankelijk van de toedieningsvorm A. juist B. onjuist | A. juist Bijvoorbeeld, orale medicatie heeft doorgaans lagere biologische beschikbaarheid dan iv medicatie door first-pass effect |
| Bij een eGFR van 30-60ml/min/1.73m2 is de begindosering metformine: A. 500 mg/d B. 850 mg/d C. 1000 mg/d D. 1250 mg/d | C. 1000 mg/d |
| Wat is GEEN mogelijk voordeel van "me too's"? A. gunstigere farmacokinetiek B. minder interacties C. minder kans idiosyncratische bijwerkingen D. toepasbaarheid bij nierfunctiestoornis | C. minder kans idiosyncratische bijwerkingen |
| NSAID's kunnen nierfunctieverlies uitlokken. Welke comedicatie vergroot de kans op nierfunctieverlies bij NSAID gebruik het meest? A. amlodipine B. enalapril C. metformine D. metoprolol | B. enalapril |
| Zowel bij AT2-antagonisten als bij ACE-remmers kan angio-oedeem optreden A. waar B. niet waar | A. waar |
| Wat voor type reactie is glucuronidering? A. type I B. type II | B. type II Type I reacties: hydrolyse, oxidatie, reductie Type II reacties: acetylering, sulfatering, glucuronidering |
| Wat wordt voorgeschreven voor secundaire preventie na een myocardinfarct? A. bètablokker B. calciumantagonist | A. bètablokker |
| Het first-pass effect vindt plaats door enzymen in de: A. bloedbaan B. darmen C. lever D. zowel lever als darmen | D. zowel lever als darmen |
| Tot welke leeftijd is gebruik van tetracyclinen gecontra-indiceerd ivm het bijwerkingenprofiel? A. 2 jaar B. 4 jaar C. 8 jaar D. 12 jaar | C. 8 jaar Gecontra-indiceerd vanwege gebitsverkleuring en verminderde osteogenese |
| De klaring van het door de nier uitgescheiden geneesmiddel neemt meestal met dezelfde factor af als de GFR A. juist B. onjuist | A. juist |
| Benzodiazepines dienen kort voorgeschreven te worden om de kans te verminderen op: 1. tolerantie van het effect, 2: afhankelijkheid. A. 1 goed, 2 fout B. 1 fout, 2 goed C. beide fout D. beide goed | D. beide goed |
| Bij paroxetine zijn seksuele stoornissen veel voorkomende bijwerkingen A. juist B. onjuist | A. juist |
| Bij hoeveel risicofactoren op een ulcus pepticum gaat de voorkeur uit naar preventief PPI-gebruik bij NSAID-gebruik? A. 1 B. 2 C. 3 D. 4 | A. 1 |
| Welke van de volgende bijwerkingen kan door gentamycine worden veroorzaakt? A. leverschade B. nefrotoxiciteit C. rhabdomyolyse D. trombopenie | B. nefrotoxiciteit |
| Wat is GEEN bijwerking van lithium? A. bloedingsrisico B. misselijkheid en braken C. nierfunctieverlies D. schildklierproblematiek | A. bloedingsrisico |
| Welke van de volgende geneesmiddelen is geïndiceerd als tromboseprofylaxe bij patiënten die een mechanische kunstklep hebben? A. acenocoumarol B. acetylsalicylzuur C. clopidogrel D. vitamine K | A. acenocoumarol |
| Digoxine wordt renaal geklaard A. waar B. niet waar | A. waar |
| Een bloeding onder behandeling met dabigatran wordt gecoupeerd met: A. protamine B. vitamine K C. trombocytentransfusie D. vierfactorenconcentraat E. idarucizumab | E. idarucizumab Dabigatran is een factor II-remmer |
| Een bloeding onder behandeling met apixaban wordt gecoupeerd met: A. protamine B. vitamine K C. trombocytentransfusie D. vierfactorenconcentraat E. idarucizumab | D. vierfactorenconcentraat |
| De maagdarmstoornissen die zich vaak voordoen bij metformine gebruik uiten zich frequent in: A. diarree B. obstipatie | A. diarree |
| Het effect van enzyminducers treedt ... op A. direct B. na dagen tot weken | A. na dagen tot weken |
| Welk symptoom hoort NIET bij een (eerste) hyperglykemie? A. droge tong B. oligurie C. pollakisurie D. polydipsie | B. oligurie |
| Welk van de volgende patiënten zal een hypoglykemie tgv tolbutamide het MINST voelen aankomen? A. pt die aspirine gebruikt ivm cardioprotectie B. pt die enalapril gebruikt ivm hypertensie C. pt die propranolol gebruikt ter profylaxe van migraine | C. pt die propranolol gebruikt ter profylaxe van migraine Bètablokkers maskeren de symptomen van een hypoglykemie bij SU-derivaat gebruik |
| Wat is GEEN benzodiazepine? A. aztreonam B. diazepam C. temazepam | A. aztreonam β–lactam antibioticum |
| Het verdelingsvolume van een geneesmiddel is groter naarmate het meer ... is. A. hydrofiel B. lipofiel | B. lipofiel |
| Welk geneesmiddel geef je NIET bij een anafylactische reactie? A. adrenaline B. cetirizine C. clemastine D. dexamethason | B. cetirizine |
| Hoeveel procent van S. aureus is in Nederland penicillineresistent? A. 20-30% B. 40-50% C. 60-70% D. 80-90% | D. 80-90% |
| Het verdelingsvolume is belangrijk voor het bepalen van de oplaaddosis A. juist B. onjuist | A. juist |
| De keuze van coumarinederivaat wordt voornamelijk bepaald door: A. aandoening patiënt B. ervaring van lokale trombosedienst C. leeftijd van patiënt D. zorgverzekeraar | B. ervaring van lokale trombosedienst |
| Wat is een belangrijke bijwerking van SSRI's? A. droge mond B. sedatie C. visusstoornissen D. trombocytopathie | D. trombocytopathie |
| Wat is het belangrijkste verschil tussen nasale en transdermale toediening van fentanyl? Tov transdermale toediening werkt nasale toediening: A. niet sneller, niet korter B. niet sneller, wel korter C. sneller, korter D. sneller, niet korter | C. sneller, korter |
| De werking van insuline kan door gebruik van chloorthalidon worden: A. geantagoneerd B. versterkt | A. geantagoneerd De werking van insuline en orale bloedglucoseverlagende middelen kan door chloorthalidon worden geantagoneerd, de hyperglykemische werking van diazoxide versterkt. |
| Metformine wordt enkel gedeeltelijk door de nieren geklaard A. waar B. niet waar | B. niet waar Metformine wordt in zijn GEHEEL door de nieren geklaard |
| Eliminatie van geneesmiddelen gebeurt via: A. uitsluitend feces B. uitsluitend gal C. uitsluitend urine D. urine en gal/feces | D. urine en gal/feces |
| Ter preventie van een ulcus pepticum bij NSAID gebruik kan een PPI voorgeschreven worden A. waar B. niet waar | A. waar |
| Wat is GEEN belangrijke indicatie voor een AT2-antagonist? A. diabetische proteïnurie B. hartfalen C. hypertensie D. secundaire preventie na myocardinfarct | D. secundaire preventie na myocardinfarct |
| Bij het voorschrijven van opiaten moeten alle cijfers achter "s/" in letters worden uitgeschreven. A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Kosten moeten een overweging zijn in de keuze voor een geneesmiddel A. waar B. niet waar | A. waar |
| Meer selectieve COX-2 remmers geven minder cardiovasculaire bijwerkingen A. waar B. niet waar | B. niet waar selectieve COX-2 remmers geven minder gastro-instestinale bijwerkingen |
| Nortriptyline is een metaboliet van amitryptiline A. juist B. onjuist | A. juist |
| ACE-remmers kunnen een lichte reversibele stijging van het serum creatinine induceren A. juist B. onjuist | A. juist Stijging van ongeveer 10% |
| NAPQI is een hepatotoxisch metaboliet welke gevormd wordt bij paracetamolgebruik A. juist B. onjuist | A. juist Wordt weggevangen door glutathion |
| Fenprocoumon heeft GEEN belangrijke interactie met: A. pyrazolinonderivaten B. salicylaten C. sint-janskruid D. triptanen | D. triptanen |
| De plasmaconcentratie van kalium kan afnemen door: A. braken B. diarree C. stress D. alle bovenstaande antwoorden zijn juist | D. alle bovenstaande antwoorden zijn juist |
| Chronische hypoxemie is een contra-indicatie voor het starten van: A. glimepride B. metformine | B. metformine Vanwege het risico op lactaatacidose |
| Wat is de indicatie van dipyridamol? Secundaire preventie bij A. myocardinfarct B. perifeer arterieel vaatlijden C. stabiele angina pectoris D. TIA/herseninfarct | D. TIA/herseninfarct |
| Welk antibiotica zou in principe WEL met melk ingenomen mogen worden? A. amoxicilline B. ciprofloxacine C. doxycycline D. tetracycline | A. amoxicilline |
| Maagdarmstoornissen die zich vaak voordoen bij metformine gebruik uiten zich frequent in: A. diarree B. obstipatie | A. diarree |
| Zijn azolen enzyminhibitors of enzyminducers? A. enzyminhibitors B. enzyminducers | A. enzyminhibitors |
| Welke benzodiazepine geniet de voorkeur bij de behandeling van slaapproblemen? A. diazepam B. zolpidem | B. zolpidem |
| Geneesmiddelgeïnduceerde hemolytische anemie wordt vaak veroorzaakt door: A. allopurinol B. carbamazepine C. NSAID's D. bèta-lactam antibiotica | D. bèta-lactam antibiotica |
| Wat is de eerste keus antibiotica voor een cystitis met weefselinvasie bij een verder gezonde man? A. amoxicilline/clavulaanzuur B. ciprofloxacine C. co-trimoxazol D. fosfomycine | B. ciprofloxacine Ciprofloxacine is 1e keus bij gecompliceerde UWI |
| Het verdelingsvolume is belangrijk voor het bepalen van de oplaaddosis A. juist B. onjuist | A. juist |
| Waar is Lasix een specialité van? A. chloorthalidon B. furosemide C. triamtereen D. verapamil | B. furosemide |
| Regel twee van een recept begint met de volgende letter(s): A. d.t.d. B. s. | A. d.t.d. De tweede regel geeft aan welke toedieningsvorm afgeleverd moet worden en in welk aantal |
| In welk proces speelt COX-2 een rol? A. cerebrale perfusie B. gastroprotectie C. inflammatie D. trombocytenfunctie | C. inflammatie COX-2 rol bij: autoregulatie renale perfusie, ovulatie, sluiting ductus Botalli, CZS functies (koortsinductie, pijnwaarneming, cognitieve functies), inflammatie |
| Na het staken van heparine is het effect voor hoeveel tijd nog merkbaar? A. 15 min B. 4-12 uur C. ca. 2 dagen D. ca. 4 dagen | B. 4-12 uur |
| Acetylsalicylzuur heeft GEEN belangrijke interactie met: A. benzodiazepines B. corticosteroïden C. NSAID's D. SSRI's | A. benzodiazepines |
| Penicillinen werken het beste: A. bij chronische processen B. bij snelgroeiende bacteriën C. icm bacteriostatitische antibiotica D. bij baceteriën met bèta-lactamasen | B. bij snelgroeiende bacteriën |
| Sotalol wordt renaal geklaar A. juist B. onjuist | A. juist |
| Gliclazide wordt omgezet in actieve metabolieten die door de nieren worden uitgescheiden A. waar B. niet waar | B. niet waar |
| Glibenclamide wordt omgezet in actieve metabolieten die door de nieren uitgescheiden worden A. waar B. niet waar | A. waar |
| Bij gebruik van diuretica moet men bij het starten van een ACE-remmer bedacht zijn op: A. first dose hypotensie B. nierfalen | A. first dose hypotensie |
| Een belangrijke indicatie voor spironolacton is hartfalen: A. NYHA II B. NYHA III | B. NYHA III |
| Op welke receptor grijpen benzodiazepines aan? A. κ-receptor B. μ-receptor C. Ω-receptor | C. Ω-receptor |
| Bij het staken van citalopram kunnen ontwenningsverschijnselen optreden A. juist B. onjuist | A. juist |
| Fentanyl is: A. hydrofiel B. lipofiel | B. lipofiel |
| SIADH kan onstaan bij gebruik van: A. SSRI's B. TCA's C. SSRI's en TCA's D. geen van beide | A. SSRI's |
| Welke stelling is ONWAAR mbt het HbA1c? A. het wordt uitgedrukt in mmol/mol B. het moet nuchter geprikt worden C. het is een maat voor de glucoseregulatie van 8-12 weken ervoor | B. het moet nuchter geprikt worden |
| Een patiënt met een overgevoeligheid voor acetysalicylzuur heeft hoogstwaarschijnlijk ook een overgevoeligheid voor: A. acenocoumarol B. carbasalaatcalcium C. clopidogrel D. dabigatran | B. carbasalaatcalcium |
| Vergroot of verkleint anorexie de kans op nierfalen als bijwerking? A. vergroot B. verkleint | A. vergroot |
| In welk proces speelt COX-1 een rol? A. koortsinductie B. pijnwaarneming C. renale perfusie D. sluiting ductus Botalli | C. renale perfusie |
| Codeïne is een prodrug A. juist B. onjuist | A. juist Een prodrug is een inactief middel dat in het lichaam moet worden omgezet in de biologisch actieve stof. |
| Op een recept moet een geneesmiddel altijd worden aangeduid met zijn generieke naam A. waar B. niet waar | B. niet waar Moet niet, maar wordt wel aangereden (is handig ofzo) |
| Welke geneesmiddelen vergroten de kans op ademdepressie bij gelijktijdig gebruik van opiaten? A. adrenaline B. benzodiazepines C. bètablokkers D. naloxon | B. benzodiazepines |
| Wat is de eerste keus AB voor behandeling voor een ongecomp. cystitis bij een man met nitrofurantoïne-overgevoeligheid? A. augmentin B. ciprofloxacine C. trimethoprim D. fosfomycine | C. trimethoprim |
| Hoe vaak komen toxicodermieën voor bij amoxicilline-gebruik bij anderzijds gezonde personen? A. 0,5% B. 2% C. 7% D. 13% | C. 7% |