click below
click below
Normal Size Small Size show me how
Groep 4 Thema 6
Beeldtaal (week 2)
woord | omschrijving |
---|---|
loeren | scherp naar iets kijken |
aangapen | met open mond naar iemand kijken, meestal kijk je dan verbaasd |
staren | je kijkt een tijdje naar 1 punt, maar je ziet eigenlijk niets; je bent aan het wegdromen |
gluren | je kijkt van buiten naar binnen, of van binnen naar buiten; je wilt niet gezien worden |
het symbool | een plaatje dat iets anders voorstelt; vb. de duif is het symbool voor vrede |
het teken | een cijfer, letter of iets anders; je ziet ze op een mobiele telefoon of computer |
tijdens | in de tijd dat iets gebeurt |
de verrekijker | hiermee kun je dingen die ver weg zijn, goed zien |
klappertanden | je tanden tikken zachtjes tegen elkaar, omdat je het heel koud hebt of bang bent |
de plas | het meer |
knipogen | een oog even dichtdoen terwijl je iemand aankijkt |
de fantasie | wat je verzint, het is niet echt |
de poster | een tekening of een foto op een groot vel papier; je kan het aan de muur hangen |
de tegenstelling | twee woorden die precies het omgekeerde betekenen; vb. licht en donker, groot en klein |