Save
Busy. Please wait.
Log in with Clever
or

show password
Forgot Password?

Don't have an account?  Sign up 
Sign up using Clever
or

Username is available taken
show password


Make sure to remember your password. If you forget it there is no way for StudyStack to send you a reset link. You would need to create a new account.
Your email address is only used to allow you to reset your password. See our Privacy Policy and Terms of Service.


Already a StudyStack user? Log In

Reset Password
Enter the associated with your account, and we'll email you a link to reset your password.
focusNode
Didn't know it?
click below
 
Knew it?
click below
Don't Know
Remaining cards (0)
Know
0:00
Embed Code - If you would like this activity on your web page, copy the script below and paste it into your web page.

  Normal Size     Small Size show me how

Português europeu

uit "Portugees voor Zelfstudie" (G. Muniz), Lições 1-3

QuestionAnswer
aula, a les
livro, o boek
porta, a deur
nome, o naam
página, a pagina
amiga(o), a(o) vriend(in)
jogo, o spel
casa, a huis
Bom dia Goedemorgen
Boa tarde Goedemiddag
Boa noite Goedenavond / Goedenacht / Welterusten
Olá Hoi, Hallo
Oi, tudo bem? hoi, alles goed? [B]
Sou a ... Ik ben … (voor namen)
O meu nome é ... Mijn naam is ...
Chamo-me ... Ik heet ... [P]
Eu me chamo ... Ik heet ... [B]
muito prazer aangenaam
Portugal Portugal
O Brasil Brazilië
A Holanda Nederland
A Itália Italië
O Japão Japan
As Antilhas De Antillen
Os Países Baixos De Nederlanden
Moçambique Mozambique
Os Estados Unidos De Verenigde staten
família, a gezin, familie
A Inglaterra Engeland
morar wonen
falar spreken
ir gaan [onreg.]
ser zijn (onveranderlijke siatuaties) [onreg.]
estar zijn (veranderlijk in tijd&ruim) [onreg.]
a[-s] de, het (vrouwelijk)
a senhora u (vrouwelijk) [voornamelijk P, meest formeel]
adeus vaarwel, tot ziens
agora nu
alfabeto, o het alfabet
almoçar lunchen
aqui hier
até tot
atrasado(a) te laat
bairro, o wijk
bem goed Iu vragen, wanneer?
bolsa, a 'dames'tas [B]
bom (boa) goed
brasileiro(a) Brazilaan(se) [bijvoegl. naamw.]
brasileira(o), a(o) Braziliaanse, Braziliaan [zelfst. naamw.]
centro, o het centrum
chamar-se heten, zich noemen
cidade, a stad
com met
como hoe
conversar praten
conversa, a het gesprek, praatje
cumprimentos, os groeten, begroetingen
daqui hiervandaan de+aqui
de onde waarvandaan
de van, vandaan, uit
dia, o de dag
do, da van de, het de+o, de+a
dona, a mevrouw
dos, das van de [plural] de+os, de+as
e en
em in, binnen in, op, bij
ensinar (iemand iets) leren, les geven
escola, a school
esposa, a echtgenote
este(esta) die, deze
estudar studeren, leren
fumar roken
a gente mensen / wij (informeel, gekonj. als 3e p.s.)
gostar de houden van / lekker vinden
holandês, o Nederlands (taal)
holandês [holandeses] nederlands (bijv. nw.)
holandês [holandeses], o Nederlander (zelfst. nw.)
holandesa, a Nederlandse (zelfst. nw.)
holandesa nederlandse (bijv. nw.)
hora uur / keer
igualmente insgelijks
inglês, o Engels (taal)
inglês [ingleses], inglesa [inglesas] engels (bijv. nw.)
inglesa, a Engelse (zelfst. nw.)
al
jogo, o spel
lembrança[-s], a[-s] groeten, herinnering[en]
letra, a letter
lição, a [lições, as] de les[-sen]
logo gauw
marido, o echtgenoot
mas maar
me mij (wdk. vnw.)
mesmo(a) zelf / echt / zelfs / precies / net / inderdaad
meu[-s] mijn, van mij (mannelijk)
minha[-s] mijn, van mij (vrouwelijk)
morar wonen
muito erg, veel, heel
mulher[-es], a[-s] vrouw[-en]
não nee / geen / niet
no, na, [nos, nas] in de, in het, [in de (pl.)] em + o, em + a, [em + os, em + as]
noite, a nacht
nossa[-s] ons, onze (vrouwelijk)
nosso[-s] ons, onze (mannelijk)
o que wat
o senhor u (mannelijk) [voorn. in P, meest formeel]
o[-s] het, de (mannelijk)
obrigada(o) bedankt
oi hoi
olá hoi, hallo
onde waar
outro(a) ander
país[-es], o[-s] land
palavra, a woord
perto dichtbij, in de buurt
por favor alstublieft, alsjeblieft
português, o portugees (taal)
português [portugueses] portugees (bijv. nw.; mannelijk)
portuguesa portugees (bijv. nw.; vrouwelijk)
português [portugueses], o[-s] Portugees (zelfst. nw.)
portuguesa, a Portugese (zelfst. nw.)
prazer[-es], o[s] plezier / ook: aangenaam
próximo(a) volgende
quando wanneer
quanta[-s] hoeveel (vrouwelijk)
quanto[-s] hoeveel (mannelijk)
que dat
quem wie
senhor(-a) meneer, mevrouw
ser de vandaan komen
seu[-s] jouw, uw (m.)
sim ja
soletrar spellen
sua[-s] jouw, uw (v.)
também ook
tarde laat
tarde, a middag
tchau tot ziens (inf.)
trabalhar werken
tudo alles
um [uns] een [een paar, enkele] (m.)
uma[-s] een [een paar, enkele] (v.)
vem u, jij komt verb: vir = komen
vez[-es], a[s] keer
você u [P] / jij [B] gekonj. als 3e p.s.
uma outra vez een andere keer
vender verkopen
receber ontvangen
comer eten
beber drinken
escrever schrijven
aprender leren (als leerling)
conhecer kennen
entender begrijpen
compreender begrijpen met c
responder beantwooren
preencher invullen
aparecer verschijnen
perceper merken, begrijpen
atender van dienst zijn (tel. opnemen, deur openen, klant helpen..)
ter hebben
tenho ik heb
tens je hebt
tem hij, zij, u heeft
nós temos wij hebben
elas, eles têm / vocês têm zij (v., m.) hebben / jullie hebben
ler lezen
leio ik lees
lês je leest
zij, hij, u leest
lemos wij lezen
vocês lêem / elas, eles lêem jullie lezen / zij lezen
ver zien
vejo ik zie
vês jij ziet
hij, zij, u ziet
vemos wij zien
vêem jullie zien / zij zien
poder kunnen
posso ik kan
podes je kunt
pode hij, zij, u kan, kunt
podemos we kunnen
podem jullie kunnen / zij kunnen
fazer maken, doen
faço ik maak, doe
fazes je maakt, doet
faz zij, hij, u maakt, doet
fazemos wij maken, doen
fazem jullie maken, doen/ zij maken, doen
dizer zeggen
digo ik zeg
dizes je zegt
diz zij, hij, u zegt
dizemos we zeggen
dizem jullie zeggen / zij zeggen
haver geleden, al [als 'há' -, in D vlt wie 'seit'???]
er is, er zijn, er liggen, er zitten [ww. haver, different meanings; dieses 'há' in D: 'es hat dort XXX.']
ter que, de moeten when que and when de?????? --> ask iu
qual [quais] welk[e], wat…? pronome interrogativo
achar zoeken / vinden, denken
agradecer bedanken
ainda nog
alameda, a laan
algarismo, o getal, cijfer
ali daar
ano, o jaar
aparecer verschijnen
apelido, o achternaam [P] / roepnaam [B]
aprender leren (als leerling)
artigo, o artikel
banco, o bank
bonito(a) mooi
caneta, a pen
carta, a brief
casado(a) getrouwd
católico(a) katholiek
central [centrais] centraal
certeza, a zekerheid
cerveja, a bier
claro! natuurlijk!, jazeker!
código postal, o postcode
comer eten
completo(a) heel, compleet
compreender begrijpen
conhecer kennen
contar tellen
costumar gewend zijn, de gewoonte hebben
dar geven
data de nascimento, a geboortedatum
data, a datum
de … em ... ieder(e) (tijd)
difícil [difíceis] moeilijk
dificuldade, a moeilijkheid
diga zegt u het maar gebied. wijs van ww. dizer = zeggen, vertellen
dispor beschikken
distraído(a) verstrooid
distrair afleiden
dizer zeggen, vertellen
endereço, o adres
engraçado(a) grappig
entender begrijpen
esquina, a hoek (straat)
estrangeiro(a) buitenlander(dse)
estranho(a) vreemd
explicar uitleggen
fácil [fáceis] makkelijk
favor[-es], o[s] gunst, dienst (verlenen)
fazer doen, maken
feminino(a) vrouwelijk
fim [fins], o[s] eind
formulário, o formulier
frente, a voorkant
geleden, al, er is, er zijn ww. haver
haver er zijn (staan, liggen, zich bevinden)
hospital [hospitais], o ziekenhuis
informação [informações], a informatie
jantar dineren
jantar[-es], o diner
jornal [jornais], o krant
juntos(as) samen
ler lezen
língua, a taal
local a nascimento, o geboorteplaats
local [locais], o plaats
mala, a damestas [P], koffer [∫]
manhã, a ochtend
masculino(a) mannelijk
minuto, o minuut, ogenblik
morada, a [P] adres
nacionalidade, a nationaliteit
nada niets
nascimento, o geboorte
número, o nummer, getal
ordem [ordens], a orde
origem [origens], a oorsprong
ouça [B], ouve [P] luister (geb. wijs ww. ouvir)
ouvir luisteren, horen
papel [papéis], o papier
pequeno(a) klein
perceber begrijpen, merken
pessoa, a persoon
poder kunnen, mogen
por door, via, langs
por aqui hierlangs (hier: hier in de buurt)
pouco(a) weinig
praça, a plein
problema, o probleem
professor(-a) leraar(-es), docent(e)
profissão [profissões], a beroep
protestante protestant
público, o publiek
qual [quais] welk(e), wat
querer willen
queria zou graag willen ww. querer
receber ontvangen, krijgen, verdienen
responder beantwoorden
rua, a straat
sala, a zaal, kamer
serviço, o dienst
sexo, o geslacht, sekse (probably its more complex…??)
solteiro(a) vrijgezel
telefonar bellen
telefone público, o telefooncel
telefone, o telefoon
telefonista, o/a telefonist(e)
tempo, o tijd
ter hebben
ter que / ter de moeten ask Iu: when que, when de???
tomar nemen
trabalho, o werk
vender verkopen
ver zien
verdade, a waarheid
viajar reizen
abrir openen
agir handelen
água, a water
andar lopen
antiga(o) oud, antiek
arrumar regelen, opruimen
assistir a kijken naar, erbij zijn, bijwonen van (tv, les, film, toneelstuk)
atrás achter
banco de jardim, o tuinbank
bicicleta, a fiets
cada iedere, elke
calma(o) rustig / kalm
cansado(a) moe
cartão [cartões], o kaart
cartão postal [cartões postais], o[s] briefkaart, ansichtkaart
carteiro, o postbode
castelo, o kasteel
cavalo, o paard
chegar aankomen
cinema, o bioscoop
circular rondrijden
clima, o klimaat
coisa, a ding, zaak
certeza, a zekerheid
comprar kopen
concerto, o concert
condução [conduções], a vervoermiddel
confortável [confortáveis] comfortabel
correio, o postkantoor
correr hartlopen, rennen
decidir beslissen
descansar (uit)rusten
desta van deze de + esta
devagar langzaam
dicionário, o woordenboek
dinheiro, o geld, cash
dirigir leiden, dirigeren, sturen; rijden [B]
discutir discussiëren, praten over
dólar[-es], o dollar
eficiente efficiënt
elé(c)trico(a) elektrisch also: elétrico = tram
elegante elegant
enviar versturen
escritório, o kantoor
espaço, o ruimte
estação central [estações centrais], a centraal station
ficar blijven / worden
fim [fins] de semana, o weekend
firma, a bedrijf
fundação [fundações], a stichting
garrafa, a fles
gato, o kat
gente, a men / mensen a gente + verb in 3e p.s.
grande groot
homem [homens], o man
igreja, a kerk
insistir em erop staan
interessante interessant
ir a … / ir para ... gaan naar ... when a, when para? --> iu: para -> moving to, includes longer period of time; a -> when u go to lisbon to have a beer; also: ir até ->
ir de rijden met, gaan met (vervoer)
irmão[-s], o broer
pão [pães], o brood
cão [cães], o hond (boy dog)
cadela, a hond (bitch)
jardim [jardins], o tuin
lado, o zijkant
levar wegbrengen, meenemen
loja, a winkel
longe de ver van
lugar[-es], o plaats
meia half
mercado, o markt (dagelijkse, overdekte)
mesa, a tafel
moderno(a) modern
movimentada(o) druk
movimentar bewegen
museu, o museum
nadar zwemmen
nesta in deze em + esta
novo(a) nieuw, jong
oferecer aanbieden
ópera, a opera
ou of
padaria, a bakkerij
parar stoppen
merda scheiße
parque, a park
parte, a deel
mijar pissen
dar uma mija take a pisssss
cagar kakken
fazer cocó een poepie doen
cagalhão [cagalhões], o the turd.
partir vertrek
carro, o auto
Popular Portuguese sets

 

 



Voices

Use these flashcards to help memorize information. Look at the large card and try to recall what is on the other side. Then click the card to flip it. If you knew the answer, click the green Know box. Otherwise, click the red Don't know box.

When you've placed seven or more cards in the Don't know box, click "retry" to try those cards again.

If you've accidentally put the card in the wrong box, just click on the card to take it out of the box.

You can also use your keyboard to move the cards as follows:

If you are logged in to your account, this website will remember which cards you know and don't know so that they are in the same box the next time you log in.

When you need a break, try one of the other activities listed below the flashcards like Matching, Snowman, or Hungry Bug. Although it may feel like you're playing a game, your brain is still making more connections with the information to help you out.

To see how well you know the information, try the Quiz or Test activity.

Pass complete!
"Know" box contains:
Time elapsed:
Retries:
restart all cards